ECLI:NL:HR:1991:ZC8856

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 1991
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
89.415
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bronkhorst
  • J. Beekhuis
  • M. Govaerts
  • H. Neleman
  • A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beraadslaging in hoger beroep en onderzoek ter terechtzitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 1991 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam voor het handelen in strijd met artikel 33a lid 6 van de Wegenverkeerswet. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van 1.500 gulden, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor acht maanden.

Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat Mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Meijers concludeerde dat de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad beoordeelde het middel en oordeelde dat het Hof niet verplicht was om expliciet in zijn arrest te vermelden dat het overeenkomstig het voorschrift van artikel 422, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering had beraadslaagd naar aanleiding van zowel het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als het onderzoek in eerste aanleg.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen grond aanwezig was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Govaerts, Neleman en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder.

Uitspraak

15 oktober 1991
Strafkamer
nr. 89.415
AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 mei 1990 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 9 juni 1989 – de verdachte ter zake van ‘’als bestuurder van een motorrijtuig handelen in strijd met artikel 33a lid 6 van de Wegenverkeerswet’’ veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van éénduizendvijfhonderd gulden, subsidiair vijftien dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van acht maanden.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. G. Spong, advocaat te ’s-Gravenhage, het volgende middel van cassatie voorgesteld:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder is art. 422 lid 1 Sv. geschonden doordien uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch uit ’s-Hofs arrest als bedoeld in art. 426 d jo. 424 a Sv. kan blijken dat de beraadslaging en beslissing in hoger beroep mede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft plaatsgehad, zodat moet worden aangenomen dat zulks niet heeft plaatsgevonden. Tengevolge hiervan lijden het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en ’s-Hofs arrest aan nietigheid.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam zal vernietigen en de zaak voor een nieuwe behandeling en berechting zal verwijzen naar een aangrenzend hof.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel miskent dat geen rechtsregel het Hof noopte met zoveel woorden in zijn arrest tot uitdrukking te brengen dat het overeenkomstig het voorschrift van art. 422, eerste lid, Sv heeft beraadslaagd zowel naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep als van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad. Anders dan het middel voorstaat kon het Hof van de naleving van voormeld voorschrift niet doen blijken in het van zijn terechtzitting opgemaakt proces-verbaal, daar dit niet strekt tot de vastlegging van hetgeen tijdens de beraadslaging na de terechtzitting is voorgevallen.
4.2. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Govaerts, Neleman en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
15 oktober 1991.