ECLI:NL:HR:2018:1417

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
16/05691
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een medebewoner in een instelling met heet water

In deze zaak gaat het om de mishandeling van een medebewoner in een instelling, waarbij de verdachte, geboren in 1990, op 14 oktober 2014 een beker heet water in het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid. De verdachte heeft dit gedaan tijdens een conflict in de gezamenlijke woonkamer van de afdeling waar zij beiden verbleven. Het slachtoffer heeft ernstige brandwonden opgelopen, wat door de dienstdoende arts is vastgesteld. De verdediging heeft in hoger beroep verzocht om een getuige te horen, maar dit verzoek is door het Hof afgewezen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de rechterlijke motiveringsplicht bij afwijzing van getuigenverzoeken. Het Hof heeft geoordeeld dat het verzoek tot het horen van de getuige niet voldoende was onderbouwd en dat de afwijzing daarvan niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de argumenten van de verdediging niet hebben geleid tot een andere conclusie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging door de rechter bij het beoordelen van getuigenverzoeken, waarbij de omstandigheden van het geval en de motivering van de afwijzing van belang zijn.

Uitspraak

4 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/05691
EC/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 september 2016, nummer 22/000581-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.V. Jansen, advocaat te Den Haag, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over de afwijzing door het Hof van het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek [getuige 1] als getuige te horen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 14 oktober 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door (de inhoud van) een beker heet water in het gezicht van [slachtoffer] te gooien."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Den Haag d.d. 20 oktober 2014, nr. PL1500-2014261760-1, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 8-11):
Als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Ik zit op de afdeling CDP 2 van Parnassia gelegen op de Mangostraat 5 te Den Haag. [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) zit ook op de afdeling CDP 2. [verdachte] is zwanger van [betrokkene 1] .
Op 14 oktober 2014 omstreeks 19:05 uur was ik de gezamenlijke woonkamer ingelopen. Ik stond bij de deuropening, vlakbij de eettafel. Ik had een labelmaker in mijn handen en mijn hoofd naar beneden gebogen. Opeens voelde ik een zeer hete vloeistof in mijn gezicht. Ik keek op. Ik zag dat [verdachte] voor mij stond, op ongeveer een halve meter van mij. Ik voelde mijn gezicht erg branden. Ik besefte dat [verdachte] hete vloeistof in mijn gezicht had gegooid.
Mijn linkerkant van mijn gezicht was echt heel rood. De dienstdoende arts heeft eerstegraads brandwonden vastgesteld. Ik heb nog steeds pijn aan mijn gezicht. De volgende dag zijn er foto's van mijn letsel gemaakt, deze kunt u bijvoegen bij deze aangifte. Er is aan de linkerzijde van mijn gezicht veel vel weg en ik heb nog meerdere korsten op mijn gezicht. Ook aan de onderzijde van mijn nek heb ik een brandplek zitten.
Opmerking verbalisant: ik zie dat aangeefster [slachtoffer] nog letsel heeft aan de linkerzijde van haar gezicht. Ik zie dat zij korsten heeft op haar neus, dat er vel weg is aan de linkerzijde van het voorhoofd, aan de linkerzijde van de wang. Ik zie dat het linkeroog nog iets rood is. Ik zie dat er aan de onderzijde van de nek aan de linkerzijde een roze plek van ongeveer 10 centimeter hoog en 3 centimeter breed zit.
Op dinsdag 14 oktober 2014 zag ik dat ik een whatsapp bericht had gekregen van [verdachte] . Ik laat u dit bericht zien.
Opmerking verbalisant: Ik bekeek de telefoon van aangeefster [slachtoffer] . Ik zag dat het volgende bericht via WhatsApp was verstuurd naar de telefoon van aangeefster vanaf nummer [06-001] , Tue, 18.45 uur:
"Hoer Afgelikte boterham. Ik beloof jou ! ! ! ! Voordat je op verlof gaat krijg ik [betrokkene 2] te spreken Ik heb het je heeeeel normaal gevraagd Je liegt gewoon dat je barst Je bent al en al vuil gewoon Troep Je bent niks waard Niet als partner en niet als vriendin Je gaat er spijt van krijgen geloof me Ga maar rennen naar de begeleiding Die kunnen op een gegeven moment ook niks voor je doen Wanneer je het niet verwacht... krijg je met me te maken HOERTJEEE VAN HET CDP."
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Eenheid Den Haag d.d. 29 oktober 2014, nr. PL1500-2014261760-4, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 18-19):
Als verklaring van de getuige [getuige 1] :
Op 14 oktober 2014 bevond ik mij op de afdeling CDP 2. Ik was omstreeks 19:00 uur in de huiskamer van de afdeling. Ik zag een meisje, ik weet haar naam niet meer, in de keuken een bekertje heet water pakken. Bij de huiskamer is een open keuken gelegen. Daar staat een koffieapparaat. Ik zag het meisje een kopje pakken, ik zag dat zij vanuit het koffieapparaat heet water tapte in het kopje.
Ik zag dat zij naar [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ) toeliep. [slachtoffer] stond in de deuropening van de huiskamer en de gang. Ik zag dat het meisje het hete water in [slachtoffer] haar gezicht gooide. Ik zat op ongeveer 3 à 4 meter afstand. Ik zag dat het hete water tegen het gezicht van [slachtoffer] kwam. Ik zag dat [slachtoffer] haar gezicht helemaal vertrok van de pijn. Ik zag dat haar gezicht een uur later echt helemaal rood en opgezwollen was. Ik zag de volgende dag dat haar linkeroog bijna helemaal dicht zat en opgezwollen was en haar andere oog was ook rood en opgezwollen. Ik zag dat haar gezicht nog meer rood en opgezwollen was.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2016, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven -:
Op 14 oktober 2014 heb ik een bekertje in het gezicht van [slachtoffer] leeggegooid. Ik heb op 14 oktober 2014 om 18:45 uur inderdaad via WhatsApp aan [slachtoffer] gestuurd: "(...) Je gaat er spijt van krijgen geloof me (...) Wanneer je het niet verwacht... krijg je met me te maken (...)."
Ik was aan het strijden met mijn gevoelens. Ik was heel erg boos. Zij had mij voor de zoveelste keer pijn gedaan en ik wilde haar beschamen."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2016 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman voert het woord ter verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotitie. In aanvulling daarop deelt hij het navolgende mede:
(...)
2. In Parnassia verblijven veel mensen die wanen hebben en de dingen mogelijk anders zien dan ze zijn. Mijns inziens dient daarom een andere waarde te worden gehecht aan de verklaring van de getuige [getuige 1] .
De advocaat-generaal krijgt de gelegenheid tot repliek en deelt daartoe het navolgende mede:
De verklaring van de getuige [getuige 1] zou volgens de verdediging niet betrouwbaar zijn omdat [getuige 1] heeft verklaard over een stenen bekertje terwijl aangeefster het over een plastic bekertje heeft. Dat gaat mij te ver, gelet ook op de overige inhoud van zijn verklaring. In hoeverre de verdachte had moeten voelen dat er heet water in het bekertje zat is niet relevant, nu ik ervan uitga dat zij zelf heet water heeft getapt uit de thee- en koffieautomaat. Het horen van de getuige [getuige 1] is mijns inziens niet noodzakelijk en ik verzet mij dan ook tegen het verzoek daartoe.
De raadsman krijgt de gelegenheid tot dupliek en deelt daartoe mede:
De getuige [getuige 1] is de enige bron voor wat betreft het tappen van (heet) water uit de automaat door mijn cliënte. Mijn cliënte betwist dit juist ten stelligste. Mijn cliënte betwist verder dat hij toen in de woonkamer was. De verdediging heeft er alle belang bij om hem te kunnen ondervragen. Het verzoek daartoe dient te worden toegewezen."
2.2.4.
Het bestreden arrest houdt als beslissing van het Hof ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuige en het door de verdediging gedane verzoek het volgende in:
"De raadsman heeft (...) betoogd dat aan de verklaring van de getuige [getuige 1] geen geloof kan worden gehecht en niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Zijn verklaring is immers op enkele punten in strijd met de aangifte van [slachtoffer] . Daarnaast is [getuige 1] een patiënt van Parnassia, hetgeen grond kan geven om aan zijn waarneming te twijfelen. Mocht het hof de verklaring van [getuige 1] wel betrouwbaar vinden en willen gebruiken voor het bewijs, dan wenst de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld om [getuige 1] als getuige te horen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij in de huiskamer van de afdeling CDP was toen hij een meisje een stenen kopje met heet water zag tappen uit de koffieautomaat in de bij de huiskamer gelegen open keuken. Het meisje liep vervolgens naar [slachtoffer] , die bij de deuropening stond, en gooide het hete water in het gezicht van [slachtoffer] . Het hof acht de getuigenverklaring van [getuige 1] betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs. Weliswaar komt zijn verklaring op enkele punten van details niet geheel overeen met die van de aangeefster (die een plastic bekertje op de grond heeft zien vallen en het niet heeft over een koffieautomaat), maar op wezenlijke onderdelen vindt zijn verklaring steun in de
overige bewijsmiddelen. Zo hebben getuige [getuige 1] en aangeefster [slachtoffer] beiden verklaard dat de verdachte (heet) water in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegooid ten gevolge waarvan brandwonden in het gezicht van [slachtoffer] zijn ontstaan. [getuige 1] verklaart dat hij zag dat het gezicht van de aangeefster door het gegooide water vertrok van de pijn, dat haar gezicht een uur later geheel rood en opgezwollen was en dat haar linkeroog de volgende dag bijna helemaal dicht zat. De beschrijving van het letsel komt geheel overeen, met de foto's zoals die door de politie ten tijde van de aangifte zijn gemaakt.
Met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek om [getuige 1] (opnieuw) als getuige te doen horen, overweegt het hof als volgt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de enkele omstandigheid dat getuige [getuige 1] tijdens het gebeurde in Parnassia als patiënt verbleef de noodzaak zou meebrengen om hem ook door de rechter als getuige te doen horen. Het hof acht het met het oog op de volledigheid van het onderzoek dan ook niet noodzakelijk om getuige [getuige 1] (nogmaals) te horen en heeft daarin mede acht geslagen op het zeer late stadium waarin het verzoek is gedaan."
2.3.1.
Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440.)
2.3.2.
Omtrent deze motiveringsverplichting zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441.)
2.4.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige, dat eerst in hoger beroep bij pleidooi en slechts voorwaardelijk is gedaan, afgewezen nu "zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet [valt] in te zien waarom de enkele omstandigheid dat getuige [getuige 1] tijdens het gebeuren in Parnassia als patiënt verbleef de noodzaak zou meebrengen om hem ook door de rechter als getuige te doen horen". In aanmerking genomen enerzijds hetgeen de verdediging ter onderbouwing van vorenbedoeld verzoek heeft aangevoerd – dat in de kern neerkomt op een betwisting van de betrouwbaarheid van de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige 1] – alsook het stadium waarin het verzoek is gedaan, en anderzijds hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent het ontbreken van een nadere onderbouwing van het verzoek en de steun die de verklaring van [getuige 1] vindt in andere bewijsmiddelen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 september 2018.