Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
28 augustus 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 juni 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte A. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag, waarbij hij meermalen met een mes in de rug en het hoofd van slachtoffer A heeft gestoken, en ook slachtoffer B met een mes in zijn lichaam heeft gestoken. Dit geweld zou zijn gepleegd om openstaande schulden te innen bij een nicht van A en een huisgenote van B. De Hoge Raad heeft op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan zonder schriftelijk standpunt van de Advocaat-Generaal, en de beslissing is genomen op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.