Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.Uitgangspunten in cassatie
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
2 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw, die in 2012 in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Gelderland had in 2015 een beschikking gegeven waarin werd bepaald dat de banksaldi op de peildatum bij helfte moesten worden verdeeld en dat de vrouw aan de man een bedrag van € 27.125,-- diende te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 november 2013. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft in hoger beroep grieven ingediend, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn verworpen. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof de door de vrouw in haar incidentele grief aangevoerde subsidiaire stellingen niet heeft behandeld. Deze stellingen hielden in dat, indien het bedrag van € 54.250,-- in de gemeenschap valt, het resterend saldo op de peildatum moet worden verdeeld, en dat de vrouw in december 2013 en januari 2014 telkens € 5.000,-- heeft geschonken aan ieder van haar vier kinderen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn oordeel ontoereikend had gemotiveerd door deze subsidiaire stellingen niet in zijn beoordeling te betrekken.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Tevens is bepaald dat de kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.