Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekster, die in eerste instantie een toelatingsverzoek had ingediend in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De rechtbank Amsterdam had op 1 augustus 2017 in een vonnis (zaaknummer C/13/629739/FT RK 17/1154) het verzoek afgewezen, waarna het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2017 (zaaknummer 200.220.509/01) het vonnis bevestigde. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken in zijn beoordeling.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door verzoekster in het cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep, werd door de Hoge Raad gevolgd.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van verzoekster, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, C.E. du Perron en T.H. Tanja-van den Broek.