Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 6 april 2018, nr. AMS 17/4051, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 20 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 6 april 2018, nr. AMS 17/4051, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 20 december 2017. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klacht geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld kennelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klacht niet tot cassatie kan leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.