Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwijzing van een verzoek tot schuldsanering. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. Keus, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam, dat op 21 september 2017 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor een schuldsaneringsregeling, met name omdat er geen verklaring was over de mogelijkheid van een buitengerechtelijke schuldregeling, zoals vereist onder artikel 285 lid 1 van de Faillissementswet (Fw).
Tegen deze beslissing heeft de verzoeker beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren in de samenstelling van de Hoge Raad, waarbij A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter fungeerde.