Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Leeuwarden,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 12 september 2017 was gegeven. De moeder was het niet eens met de beslissing van het hof en had een cassatierekest ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder in cassatie, was niet verschenen, net als de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en de pleegouders, die als belanghebbenden waren aangemerkt.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van de moeder heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak en C.H. Sieburgh, en openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.