ECLI:NL:HR:2018:1175

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
17/03181
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over nietigheid van besluiten ondernemersvereniging in mededingingsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Hollandsche Exploitatie Maatschappij B.V. (hierna: HEM) en de vereniging Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (hierna: CBL). HEM heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 4 april 2017 was gewezen. De zaak betreft de vraag of besluiten van de ondernemersvereniging in de levensmiddelenbranche nietig zijn wegens een mededingingsbeperkende strekking, in het bijzonder in het kader van de wettelijke verplichtingen rondom leeftijdscontrole voor de verkoop van tabak en alcohol aan jongeren.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van HEM niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de Rechtsvordering (RO), waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft het beroep van HEM verworpen en HEM veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van CBL zijn begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de toepassing van mededingingsrecht in de context van de levensmiddelenbranche.

Uitspraak

13 juli 2018
Eerste Kamer
17/03181
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
HOLLANDSCHE EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van der Beek,
t e g e n
de vereniging CENTRAAL BUREAU LEVENSMIDDELENHANDEL,
gevestigd te Leidschendam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als HEM en CBL.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/09/487382/HA ZA 15-499 van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2015 en 9 maart 2016;
b. het arrest in de zaak 200.193.392/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 april 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft HEM beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
CBL heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor CBL mede door mr. J.L. Luiten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van HEM heeft op 8 juni 2018 schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt HEM in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van CBL begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
13 juli 2018.