In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2011. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend, aangezien het beroepschrift pas op 26 januari 2018 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van het beroep op 25 januari 2018 eindigde. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn is overschreden, maar de door belanghebbende aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.