Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 28 juni 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, was in hoger beroep veroordeeld voor doodslag en bedreiging, met een straf van 8 jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, en is openbaar uitgesproken.