ECLI:NL:HR:2018:1083

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
16/05968
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking Hoge Raad inzake beslag ex art. 94 Sv op onroerende zaken en geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 een herstelbeschikking gegeven met betrekking tot een eerdere beschikking van 5 december 2017. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door drie klaagsters, waarbij beslag was gelegd op onroerende zaken en een geldbedrag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad constateerde dat in de eerdere beschikking abusievelijk was vermeld dat de Rechtbank het klaagschrift gegrond had verklaard voor de teruggave van de inbeslaggenomen onroerende zaken en het banktegoed. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat dit een kennelijke vergissing was en dat de beschikking moet worden gelezen als dat het klaagschrift gegrond is verklaard voor de teruggave van de onroerende zaken en het beslag op een geldbedrag dat onder een andere klaagster was gelegd. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant voor verdere behandeling. De beschikking is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05968 B
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 27 oktober 2016, nummers RK 16/2039, RK 16/2040 en RK 16/2041, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
[klaagster 2], gevestigd te [vestigingsplaats], en
[klager 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1. Procesgang in cassatie

1.1. De Hoge Raad heeft in deze zaak bij beschikking van 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3065 de bestreden beschikking - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de op de voet van art. 94 Sv onder [klaagster 1] gelegde beslagen op de onroerende zaken aan de [a-straat 1], [2] en [3] te [plaats] en op een geldbedrag van € 1.627,90, met verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. In de beschikking van de Hoge Raad is abusievelijk onder 4.2 vermeld dat de Rechtbank het door klagers ingediende klaagschrift gegrond heeft verklaard voor zover het "strekt tot teruggave van de onder [klaagster 1] op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen onroerende zaken en het banktegoed". Gelet op het onder 2 van de beschikking van de Hoge Raad vermelde procesverloop en de inhoud van de onder 4.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank is hier sprake van een kennelijke vergissing en dient de eerste volzin in rov. 4.2 als volgt te worden gelezen dat het klaagschrift gegrond is verklaard voor zover het "strekt tot teruggave van de onder [klaagster 1] op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen onroerende zaken en van het onder [klaagster 2] op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag op een geldbedrag".
Hieruit volgt dat de beslissing van de onder 1.1 genoemde beschikking van de Hoge Raad als volgt dient te worden gelezen:
"De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -, maar uitsluitend wat betreft de op de voet van art. 94 Sv onder [klaagster 1] gelegde beslagen op de onroerende zaken aan de [a-straat 1], [2] en [3] te [plaats] en het op de voet van art. 94 Sv onder [klaagster 2] gelegde beslag op een geldbedrag van € 67.744,28;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige."

2. Beslissing

De Hoge Raad:
bepaalt dat de in deze zaak op 5 december 2017 gegeven beschikking moet worden gelezen met inachtneming van de hiervoor vermelde verbeteringen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsherenY. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.