Uitspraak
1. Procesgang in cassatie
2. Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 een herstelbeschikking gegeven met betrekking tot een eerdere beschikking van 5 december 2017. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door drie klaagsters, waarbij beslag was gelegd op onroerende zaken en een geldbedrag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad constateerde dat in de eerdere beschikking abusievelijk was vermeld dat de Rechtbank het klaagschrift gegrond had verklaard voor de teruggave van de inbeslaggenomen onroerende zaken en het banktegoed. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat dit een kennelijke vergissing was en dat de beschikking moet worden gelezen als dat het klaagschrift gegrond is verklaard voor de teruggave van de onroerende zaken en het beslag op een geldbedrag dat onder een andere klaagster was gelegd. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was, en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant voor verdere behandeling. De beschikking is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.