ECLI:NL:HR:2018:1067

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
17/05254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1988, tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 juni 2017. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend, wat leidde tot de vraag of hij ontvankelijk was in zijn beroep. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet aan de vereisten voldeed. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van middelen binnen de gestelde termijnen in het strafrechtelijke proces. De beslissing werd genomen door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Rötgering, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 17/05254
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 juni 2017, nummer 21/000514-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Rötgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.