Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 16 mei 2017 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1988, die beschuldigd werd van medeplegen van moord op zijn echtgenote, waarbij tientallen steekwonden in de buik en hals zijn toegebracht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.P.A. van Schaik uit Veenendaal. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.S. Kea.