Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot woninginbraak. De Hoge Raad heeft op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/06109. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het bewijs voor het medeplegen van de poging tot woninginbraak niet voldoende was. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, omdat het middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof kennelijk heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten het karakter droegen van een gezamenlijk ondernomen poging, wat niet onbegrijpelijk is gezien de vaststellingen van het Hof en de proceshouding van de verdachte. De Hoge Raad verwerpt het beroep, zonder dat verdere motivering nodig is, omdat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.