ECLI:NL:HR:2018:1049

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
16/00483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak wegens niet-naleving van de procedurele voorschriften in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarbij hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep. De kern van de zaak betrof de vraag of de raadsvrouw van de verdachte op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de appeldagvaarding, zoals vereist door artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv. De raadsvrouw had zich per e-mail aan de strafgriffie van het Hof gesteld, maar er was geen afschrift van de appeldagvaarding naar haar verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat er voldoende grond was voor het ernstig vermoeden dat het e-mailbericht ter griffie van het Hof was ontvangen, maar dat de procedurele voorschriften niet waren nageleefd. Dit had grote gevolgen voor de geldigheid van de behandeling van de zaak, aangezien de niet-nakoming van deze voorschriften in de weg stond aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting zonder de aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/00483
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 januari 2016, nummer 22/002668-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.A. Blok, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv, niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsvrouwe van de verdachte te verzenden.
2.2.
Ter ondersteuning van de stelling dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd, vermeldt de toelichting op het middel dat mr. A. Heida zich per e-mailbericht aan de strafgriffie van het Gerechtshof als raadsvrouwe heeft gesteld. Een uitdraai van het e-mailbericht waarop het middel doelt, alsmede een printscreen uit Microsoft Outlook van de map "verzonden items", zijn in kopie aan de schriftuur gehecht.
2.3.
De hiervoor genoemde stukken bevinden zich niet bij de ingevolge art. 434, eerste lid, Sv door het Hof aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding. Zij bieden echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat het e-mailbericht wel ter griffie van het Hof is ontvangen.
2.4.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Heida is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2016 is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.5.
Uit wat hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsvrouwe in de weg te staan. Het middel is terecht voorgesteld.
2.6.
Naar aanleiding van de omstandigheid dat de raadsvrouwe zich (in 2015) per e-mail heeft gesteld roept de Hoge Raad in herinnering dat in HR 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250 is beslist dat onder de tegenwoordige, sedert 1 maart 2017 geldende regeling met betrekking tot het zich stellen als raadsman in een strafzaak alleen een raadsman die schriftelijk - bij separaat schrijven waarin voldoende nauwkeurig is aangegeven op welke zaak het optreden betrekking heeft - aan de griffie van het desbetreffende gerecht heeft kennisgegeven dat hij bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal optreden als gekozen of aangewezen raadsman van de verdachte, als raadsman moet worden erkend. Het doen van deze kennisgeving aan de griffie kan uitsluitend plaatsvinden met gebruikmaking van e-mail, indien het desbetreffende gerecht een e-mailadres heeft aangewezen voor communicatie met de griffiemedewerkers inzake het stellen als raadsman in strafzaken en het genoemde separaat schrijven wordt gevoegd als bijlage bij een aan dat adres gerichte e-mail (vgl. met betrekking tot het instellen van rechtsmiddelen HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654, NJ 2017/119).

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.