Uitspraak
statutair gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Utrecht,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding
2. Het verdere verloop van het geding in cassatie
Het onderdeel faalt. Er is geen grond om, zoals het onderdeel bepleit, in dit verband een andere regel te hanteren dan de uit art. 150 Rv voortvloeiende regel dat, indien de tussenpersoon tegen wie een vordering als bedoeld in art. 26d Aw is gericht, gemotiveerd betwist dat het gevorderde bevel effectief of evenredig is, de bewijslast van de effectiviteit of evenredigheid op de eisende partij rust.
De zaak wordt, wat betreft de voortzetting van het debat na de uitspraak van het HvJEU, als een eenvoudige zaak aangemerkt. Nu de kosten van het opstellen van het cassatiemiddel reeds in de hiervoor in 3.6.3 bedoelde kostenovereenkomst zijn begrepen en Brein in de fase na de uitspraak van het HvJEU enkel gerepliceerd heeft, zal haar slechts het voor haar repliek toepasselijke bedrag (€ 3.000,--) worden toegekend.
4.Beslissing
29 juni 2018.