Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 16 februari 2018, nr. 17/04686, ECLI:NL:HR:2018:213.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met de uitspraak van 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:213. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening was gebaseerd op de overweging dat het verzoek geen feiten of omstandigheden bevatte die, volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tot herziening konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van het voormelde arrest kon leiden. De uitspraak werd gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en werd in het openbaar uitgesproken. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures.