Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 16 februari 2018, nr. 17/04637, ECLI:NL:HR:2018:212.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met de uitspraak van 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:212. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening was gebaseerd op de overweging dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures. De Hoge Raad heeft in deze zaak de Procureur-Generaal gehoord en op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie besloten om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is in het openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.