Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko, domicilie gekozen hebbende te Den Haag, (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 1 december 2017, nr. 17/04431, ECLI:NL:HR:2017:3039.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, domicilie gekozen hebbende te Den Haag, die herziening vroeg van het arrest van 1 december 2017, met nummer 17/04431 en ECLI:NL:HR:2017:3039. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld op ontvankelijkheid en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 29 juni 2018, waarbij ook de waarnemend griffier E. Cichowski aanwezig was. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures en de strikte toepassing van de relevante wetgeving.