ECLI:NL:HR:2018:1042

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
18/00052
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een eerder arrest in bestuurs- en belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, domicilie gekozen hebbende te Den Haag, die herziening vroeg van het arrest van 1 december 2017, met nummer 17/04431 en ECLI:NL:HR:2017:3039. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld op ontvankelijkheid en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.

De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 29 juni 2018, waarbij ook de waarnemend griffier E. Cichowski aanwezig was. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures en de strikte toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

29 juni 2018
nr. 18/00052
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z], Marokko, domicilie gekozen hebbende te Den Haag, (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 1 december 2017, nr. 17/04431, ECLI:NL:HR:2017:3039.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormeld arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur‑Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.