ECLI:NL:HR:2018:1040

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
18/00500
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie betreffende een besluit op grond van de Invorderingswet 1990

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 januari 2018, nr. BK-17/00821. Het beroep in cassatie was gericht tegen een besluit dat was genomen op grond van artikel 19 van de Invorderingswet 1990. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

De Hoge Raad heeft daarom, gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft om redenen van proceseconomie in het midden gelaten of belanghebbende ten aanzien van het verschuldigde griffierecht een beroep kan doen op betalingsonmacht. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

29 juni 2018
nr. 18/00500
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 19 januari 2018, nr. BK‑17/00821, betreffende een besluit dat is genomen op grond van artikel 19 Invorderingswet 1990.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur‑Generaal – het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.
Om redenen van proceseconomie zal de Hoge Raad in het midden laten of belanghebbende ten aanzien van het verschuldigde griffierecht een beroep kan doen op betalingsonmacht.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.