In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van [X] Beheer B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 24 oktober 2017. De zaak betreft beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Nijmegen voor de jaren 2013 en 2014, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q].
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om gegevens over te leggen die de betalingsonmacht zouden onderbouwen. Ondanks deze mogelijkheden heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt van de geboden kansen om het griffierecht te voldoen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad, op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het cassatieproces.