ECLI:NL:HR:2018:1029

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
18/00282
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van dwangbehandeling in psychiatrisch ziekenhuis onder Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van dwangbehandeling in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz. De betrokkene, die met een machtiging tot voortgezet verblijf in het ziekenhuis verbleef, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 19 oktober 2017 een beschikking gegeven in de zaak C/01/325296/FA RK 17-4532, waarnaar de Hoge Raad verwees voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep moest worden verworpen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de Wet Bopz en de rechten van patiënten in psychiatrische instellingen, vooral met betrekking tot dwangbehandeling en de voorwaarden waaronder deze kan plaatsvinden.

Uitspraak

29 juni 2018
Eerste Kamer
18/00282
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
t e g e n
GGZE 'DE WOENSELSE POORT',
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en GGzE.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/325296/FA RK 17-4532 van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
GGzE heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
29 juni 2018.