Het bestreden arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake van feit 1 bepleit.
Daartoe is aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat strafvervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, omdat aan verdachte door het CBR reeds de verplichting werd opgelegd tot deelname aan een geschiktheidsonderzoek naar de rijvaardigheid en tevens verplichtingen tot betaling van hoge kosten samenhangend met dat onderzoek.
De raadsman heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:434), waarin onder meer is overwogen dat in strafzaken waarbij aan de verdachte reeds door het CBR een alcoholslotprogramma werd opgelegd sprake is van situatie die op gespannen voet staat met het 'ne bis in idem' beginsel. Gelet op de sterke overeenkomsten tussen dergelijke zaken en onderhavige zaak is strafvervolging ook in onderhavige zaak in strijd met het beginsel dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt op het verweer van de raadsman.
Verdachte is op dinsdag 1 oktober 2013 als bestuurder van een personenauto aangehouden langs de A 28 tussen Nijkerk en Amersfoort na een melding van zeer gevaarlijk rijgedrag. In de door hem bestuurde auto werden een wikkel met een witte stof en flesjes met een stroperige vloeistof aangetroffen. Verdachte was in het eerste contact met de verbalisanten niet goed aanspreekbaar. Hij viel telkens weg, was enorm versuft en afwezig en niet in staat om zijn wil kenbaar te maken. Hij is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd, waar hem vooruitlopend op zijn latere toestemming bloed is afgenomen.
(...)
Verdachte is tegen de zitting van de politierechter op 25 september 2015 gedagvaard ter zake van het rijden onder invloed en het bezit van verdovende middelen op 1 oktober 2013.
Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat verdachte op 28 oktober 2013 van het Centraal Bureau voor de Rijvaardigheid (CBR) een brief heeft ontvangen waarin was vermeld dat het CBR van de politie een mededeling had ontvangen naar aanleiding van haar bevindingen op 1 oktober 2013 en dat op deze schriftelijke mededeling het vermoeden was gebaseerd dat verdachte niet langer voldeed aan de eisen van geschiktheid van houders van een rijbewijs. Het in die brief opgenomen besluit van het CBR hield in dat aan verdachte een onderzoek naar de geschiktheid werd opgelegd aan welk onderzoek verdachte verplicht was om mee te werken. Daarnaast werd vanaf 28 oktober 2013 de geldigheid van het rijbewijs van verdachte geschorst. De uitkomst van dit onderzoek noch de duur van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs blijkt uit de inhoud van het strafdossier en ook ter zitting van het hof kon door de raadsman hierover geen uitsluitsel worden gegeven. In de brief van het CBR van 28 oktober 2013 is voorts vermeld dat de kosten van het onderzoek bestaan uit 2 delen, te weten de kosten van het opleggen van het onderzoek (€ 306,00) en de kosten van de uitvoering van het onderzoek (€ 684,00). Deze kosten komen voor rekening van verdachte.
Een onderzoek naar de geschiktheid van de houders van een rijbewijs kan leiden tot de uitkomst van ongeldigverklaring van het rijbewijs. In ECLI:NL:HR: 2015:3205 heeft de Hoge Raad hierover het volgende bepaald:
"De ongeldigverklaring van het rijbewijs is een bestuurlijke maatregel waartoe kan worden besloten ingeval de houder van het rijbewijs blijkens de uitslag van een daartoe op grond van artikel 131 WVW 1994 ingesteld onderzoek niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Deze maatregel wordt dus niet - direct of indirect - opgelegd op grond van het plegen van een strafbaar feit, ook al kan de verdenking van zo een feit wel de aanleiding vormen voor voornoemd onderzoek".
Naar het oordeel van het hof kan het voorgaande niet anders worden begrepen dan dat hetgeen geldt voor de maatregel van ongeldigverklaring van het rijbewijs tevens van toepassing is op het in artikel 130 lid 1 onder c Wegenverkeerswet 1994 genoemde onderzoek naar de geschiktheid, op basis waarvan de maatregel van ongeldigverklaring wordt getroffen, en de daarbij voorgeschreven formaliteiten.
Door de raadsman wordt aansluiting gezocht bij een arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:434) betreffende de oplegging van de bestuurlijke maatregel van het alcoholslotprogramma (asp) in relatie tot de ontoelaatbaarheid van een tweede strafvervolging voor hetzelfde feit. Het hof volgt de raadsman daarin niet.
Uit het eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad volgt immers dat hetgeen is overwogen in HR 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256) omtrent de strafvervolging ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd, niet tot een ander oordeel noopt, omdat het in dat arrest - anders dan in het onderhavige geval - kort gezegd ging om de uitzonderlijke situatie waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vonden in hetzelfde feit met sterk gelijkende gevolgen. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gevolgen voor verdachte van oplegging van de maatregel van een onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid als zodanig niet gelijk kunnen worden gesteld aan in de strafrechtspleging op te leggen sancties. Een strafrechtelijke vervolging ter zake van hetzelfde feitencomplex als waarvoor reeds de bestuurlijke maatregel is opgelegd is daarmee niet in strijd met het wettelijk stelsel, in het bijzonder niet met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
De conclusie is dat de beslissing van de politierechter dient te worden vernietigd en het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte."