In deze zaak heeft [X] Ltd. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak waartegen beroep is ingesteld betreft de navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2001 tot en met 2005. De uitspraak van het Gerechtshof volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak de navorderingsaanslagen bevestigd.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van het verweerschrift heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. Beide partijen hebben schriftelijk gereageerd op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat relevant was voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 2 juni 2017 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.