ECLI:NL:HR:2017:974

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
16/00151
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding in strafzaak met betrekking tot aanwezigheidsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ingediend, omdat hij stelde geen dagvaarding te hebben ontvangen. De raadsman, M.R. Mantz, was gemachtigd om dit verzoek te doen. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet had aangetoond dat het een afweging van belangen had gemaakt. Dit is essentieel bij de beslissing op een aanhoudingsverzoek, waarbij de belangen van de verdachte, de samenleving en de rechtspleging in overweging moeten worden genomen. Het Hof had niet ingegaan op de gronden van het aanhoudingsverzoek, wat leidde tot een ontoereikende motivering van de afwijzing.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij verzoeken tot aanhouding in strafzaken.

Uitspraak

30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 16/00151
CB/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 december 2015, nummer 22/001534-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Mantz, advocaat te Den Haag, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De raadsman merkt het volgende op:
Mijn cliënt stelt dat hij geen dagvaarding voor de zitting van vandaag heeft ontvangen en hij heeft mij gemachtigd om een verzoek tot aanhouding te doen.
Mijn cliënt is wel op de hoogte van de zitting, omdat ik hem hier vanmiddag rond 14.00 uur van op de hoogte heb gesteld.
In reactie hierop deelt de advocaat-generaal het volgende mede:
De dagvaarding is conform de wettelijke betekeningsvereisten op correcte wijze aan de verdachte betekend. Ik neem de wens van de verdachte dat hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken, niet serieus. Ik verzoek het hof dan ook om het aanhoudingsverzoek af te wijzen.
Voorts hoor ik de raadsman niet zeggen dat hij door de verdachte bepaaldelijk gemachtigd is.
De raadsman merkt het volgende op:
Ik ben wel degelijk bepaaldelijk gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren. Hij wil alleen gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht en daarom verzoek ik om aanhouding.
De voorzitter constateert dat tevergeefs is getracht de dagvaarding aan de verdachte op zijn gba-adres uit te reiken. De dagvaarding is derhalve aan de griffier betekend, waarna een afschrift van de dagvaarding naar het gba-adres van de verdachte is verzonden.
De voorzitter deelt - na kort onderling beraad - als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen, reeds vanwege het feit dat het verzoek niet dan wel onvoldoende is onderbouwd."
2.2.2.
Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden in afwezigheid van de verdachte, maar in aanwezigheid van de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman, en is het gesloten.
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het Hof deze afweging van belangen heeft gemaakt, terwijl het ook niet is ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2017.