ECLI:NL:HR:2017:972

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
15/04393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op het laatste woord in strafzaken en de beperking daarvan door de rechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarin hem het recht op het laatste woord was ontnomen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2015:1239) met betrekking tot het recht van de verdachte om het laatste woord te voeren. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte tijdens zijn laatste woord geen nieuwe aspecten aan de zaak toevoegde en dat zijn opmerkingen slechts herhalingen waren van eerder besproken punten. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderbouwd op welke feiten en omstandigheden deze veronderstelling was gebaseerd. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet dat de verdachte na een onderbreking door de voorzitter nog de kans heeft gekregen om zijn laatste woord te voeren. Dit leidt tot de conclusie dat het onderzoek in hoger beroep aan nietigheid lijdt. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de zaak.

Uitspraak

30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/04393
EC/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 september 2015, nummer 22/004182-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft beperkt in zijn laatste woord als bedoeld in art. 311, vierde lid, Sv, althans dat hetgeen het Hof ter beperking van het voeren van dat laatste woord heeft overwogen onbegrijpelijk is.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 28 mei 2014 te Leiden [betrokkene 1] en
[betrokkene 2] heeft bedreigd met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [betrokkene 1] en die [betrokkene 2] achtervolgd en daarbij zijn, verdachtes, stijve penis in de hand vastgehouden;
2. hij op 28 mei 2014 te Leiden [betrokkene 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 3] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ben nog niet klaar met je. Jij komt nog wel."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2015 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal voert hierna het woord en deelt mede dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat de misdrijven waarmee de verdachte dreigde, ook door hem gepleegd zouden worden.
Vervolgens draagt de advocaat-generaal de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 113 dagen, met aftrek van het voorarrest en legt de vordering aan het gerechtshof over.
De verdachte verstoort de orde ter terechtzitting door het requisitoir van de advocaat-generaal meermalen te onderbreken. De voorzitter waarschuwt de verdachte meermalen.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Nadat de verdachte enige tijd het woord heeft gevoerd ontneemt de voorzitter de verdachte het laatste woord, aangezien er geen nieuwe aspecten naar voren zijn gekomen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2015 te 13.30 uur."
2.4.
Aan de verdachte dient ingevolge art. 311, vierde lid, Sv het recht te worden gelaten het laatst te spreken. Dat betekent dat de verdachte (of bij diens afwezigheid de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman) als laatste de gelegenheid krijgt nog aan te voeren wat dienstig kan zijn voor de beoordeling van de zaak. Daarbij mag de rechter evenwel in voorkomende gevallen wanneer hij zulks nodig oordeelt de verdachte (of de raadsman) erop wijzen dat ter vermijding van herhalingen bespreking van aspecten die reeds bij de behandeling van de zaak aan de orde zijn geweest, achterwege moet blijven (vgl. HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR: 2015:1239, NJ 2015/298).
2.5.
Het Hof is bij zijn beslissing om de verdachte tijdens het voeren van het laatste woord het woord te ontnemen kennelijk uitgegaan van de vooronderstelling dat hetgeen de verdachte verder wilde aanvoeren slechts nodeloze herhalingen zou bevatten van aspecten die reeds bij de behandeling van de zaak aan de orde zijn geweest. Op welke feiten en omstandigheden die veronderstelling is gebaseerd blijkt niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, terwijl daaruit evenmin blijkt dat de verdachte na de onderbreking door de voorzitter nog in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren. Daarom lijdt het onderzoek in hoger beroep aan nietigheid.
2.6.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2017.