Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
30 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, waarin hem het recht op het laatste woord was ontnomen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2015:1239) met betrekking tot het recht van de verdachte om het laatste woord te voeren. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte tijdens zijn laatste woord geen nieuwe aspecten aan de zaak toevoegde en dat zijn opmerkingen slechts herhalingen waren van eerder besproken punten. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderbouwd op welke feiten en omstandigheden deze veronderstelling was gebaseerd. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet dat de verdachte na een onderbreking door de voorzitter nog de kans heeft gekregen om zijn laatste woord te voeren. Dit leidt tot de conclusie dat het onderzoek in hoger beroep aan nietigheid lijdt. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van de zaak.