Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvraag
3.De aanvraag tot herziening
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
30 mei 2017.
Hoge Raad
Op 30 mei 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank Rotterdam. De aanvrager, geboren in 1978, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 25 uren voor een snelheidsovertreding gepleegd op 27 mei 2012. De aanvrager heeft eerder een herzieningsaanvraag ingediend, die op 7 juli 2015 door de Hoge Raad werd afgewezen. In de huidige aanvraag stelt de aanvrager dat niet hij, maar een persoon genaamd [betrokkene 1], de bestuurder van de auto was ten tijde van de overtreding. Deze stelling wordt ondersteund door schriftelijke verklaringen van zowel de aanvrager als [betrokkene 1].
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van de aanvrager niet voldoende zijn om de eerdere veroordeling te herzien. De schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] biedt onvoldoende steun voor de stelling van persoonsverwisseling. Bovendien is er een proces-verbaal van politie dat bevestigt dat de aanvrager de juiste personalia heeft opgegeven tijdens de staandehouding. De Hoge Raad heeft daarom de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze steunt op dezelfde gronden die eerder als ongenoegzaam zijn beoordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij herzieningsaanvragen en de noodzaak om nieuwe feiten of omstandigheden aan te tonen die de eerdere beslissing kunnen ondermijnen. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en sluit de mogelijkheid van herziening op deze gronden af.