In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vereisten voor een schriftelijke machtiging in bestuursrechtelijke procedures. De zaak betreft een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, die op 24 januari 2017 een verzet tegen een eerdere uitspraak had afgewezen. De Rechtbank had geoordeeld dat de bij het beroepschrift gevoegde volmacht niet voldeed aan de eisen, omdat het een foto van een volmacht betrof en geen originele handtekening was overgelegd. De Rechtbank had de belanghebbende verzocht om een nieuwe machtiging met een originele handtekening, maar hieraan was niet voldaan, wat leidde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte een originele handtekening heeft verlangd. Artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eist niet dat een schriftelijke machtiging moet zijn voorzien van een originele handtekening. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de machtiging een foto was van een origineel, op zichzelf geen grond is om aan de geldigheid daarvan te twijfelen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het verzet gegrond verklaard, waardoor de Rechtbank het onderzoek in de stand waarin het zich bevond moest voortzetten.
Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle de kosten van het geding in cassatie en de kosten van het verzet bij de Rechtbank moet vergoeden aan de belanghebbende. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 990 voor de cassatie en € 248 voor het verzet. Dit arrest benadrukt het belang van de vereisten voor machtigingen in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid om gebruik te maken van digitale documenten.