Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vierde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
16 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had beroep ingesteld tegen de schadevergoedingsmaatregel die was opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij, [betrokkene 1]. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte een bedrag van € 1.102,50 aan kosten voor rechtsbijstand had meegenomen bij de bepaling van de schadevergoedingsmaatregel. Volgens de Hoge Raad zijn de kosten van rechtsbijstand niet aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en kunnen deze kosten niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat het Hof het voorgaande had miskend. De Hoge Raad heeft de opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat verminderd en het aantal dagen vervangende hechtenis verlaagd. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van kosten van rechtsbijstand in schadevergoedingsprocedures.