ECLI:NL:HR:1999:ZD1533

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 1999
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
111.785
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Davids
  • A. Koster
  • J. Aaftink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtstreekse schadevergoeding in geval van zware mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor zware mishandeling en andere misdrijven, met een gevangenisstraf van zesendertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor schadevergoeding, die door het Hof gedeeltelijk was toegewezen. De Hoge Raad diende te beoordelen of de kosten voor inschrijving bij een woningstichting en de eigen bijdrage voor rechtsbijstand als rechtstreekse schade konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten voor inschrijving bij de woningstichting terecht als rechtstreekse schade werden erkend, omdat deze kosten voortvloeiden uit de mishandeling. Echter, de kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand werden niet als rechtstreekse schade erkend, wat leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding voor de eigen bijdrage, maar heeft de verdachte wel veroordeeld tot betaling van de gemaakte kosten door de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig te kijken naar wat als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt in het kader van schadevergoedingen in strafzaken.

Uitspraak

21 september 1999
Strafkamer nr. 111.785
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 september 1998 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats] , ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Eenhoorn" te Zwaag.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 20 januari 1998 - de verdachte ter zake van 1. "zware mishandeling", 2. en 3. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot zesendertig maanden gevangenisstraf waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van drieduizendzeshonderdvierenzestig gulden, met niet-ontvankelijk verklaring van het meer of anders gevorderde, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar, een schriftuur met een middel van cassatie ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft mr O.M. Planting, advocaat te Medemblik, een schriftuur met een middel van cassatie ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en voorts dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering "eigen bijdrage rechtsbijstand", de verdachte wordt veroordeeld in de kosten "eigen bijdrage rechtsbijstand", te weten ƒ 110,-, de vordering van benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van ƒ 3574,-, de schadevergoedingsmaatregel wordt op gelegd voor dezelfde som en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
3. Beoordeling van het namens de verdachte voge- stelde middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklach ten op tegen hetgeen het Hof op blz. 5 van het verkorte arrest heeft geoordeeld omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
De inhoud van die vordering is door het Hof weergegeven op blz. 4 van het verkorte arrest.
3.2. Bij de beoordeling van het middel moet het vol gende worden vooropgesteld.
Art. 361, tweede lid, aanhef en onder b, Sv stelt voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partij de eis dat aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De Memorie van Toelichting bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29) houdt met betrekking tot het begrip "rechtstreekse schade" onder meer het volgende in: "Aan de voorwaarde dat de schade een "rechtstreeks gevolg is van het bewezen "verklaarde feit is voldaan als in de "telastelegging gedraging is omschreven die "de schade heeft veroorzaakt, zodat op basis van "de telastelegging civiele vordering kan worden onderzocht. Wordt een verdachte bijvoorbeeld vervolgd wegens mishandeling dan zal de "benadeelde partij zich kunnen voegen met haar "vordering die een rechtstreeks gevolg is van "mishandeling, ongeacht de vraag of deze schade "in de telastelegging is vermeld".(Kamerstukken II, 1989 - 1990, 21 3475, 7nr 3, blz. 17).
3.3. Mr O.M. Planting, die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep namens de benadeelde partij is opgetreden, heeft blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, ter terechtzitting in eerste aanleg als toelichting op de gevorderde schadevergoeding ter zake van "woningstichting [plaats]" aangevoerd dat [benadeelde] zich enkele dagen nadat hij het slachtoffer is geworden van de aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde feiten bij die woningstichting heeft laten inschrijven voor een woning "om uit buurt van de verdachte te komen".
Het Hof heeft het aldus aangevoerde kennelijk en niet onbegrijpelijk aannemelijk geacht.
Door vervolgens te oordelen dat de ter zake van die inschrijving gemaakte kosten voor toewijzing in aan merking komen heeft het Hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet omtrent het begrip "rechtstreekse schade" in 361, tweede lid, aanhef en onder b, Sv. De tegen dat oordeel gerichte klacht faalt dus.
3.4. Gelet op hetgeen blijkens het onder 3.2 weer gegevene onder "rechtstreekse schade" dient te worden verstaan geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat de gevorderde schadevergoeding ter zake van "eigen bijdrage rechtsbijstand" kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade die is toegebracht door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft de vordering dus in zoverre ten onrechte ontvankelijk geacht. Op grond van hetgeen is bepaald in art. 361, vijfde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden veroordeeld in deze door de benadeelde partij gemaakte kosten.
De Hoge Raad zal in zoverre alsnog toepassing geven aan laatstgenoemde bepaling.
4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.1. Voorzover het middel zich met een motiverings- klacht richt tegen het oordeel van het Hof dat de onderdelen a. en c. van de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing in aanmerking komen, faalt het. In het licht van het verhandelde ter terechtzitting is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
4.2. Ten gevolge van een kennelijke misslag heeft het Hof het saldo van de toegewezen onderdelen van de vordering van de benadeelde partij bepaald op ƒ 3664,- in plaats van op ƒ 3684,-. De Hoge Raad zal die misslag, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, herstellen, zodat aan de tweede klacht van het middel de feitelijke grondslag is komen te ontvallen.4.3. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vor dering van de benadeelde partij en de schadevergoe- dingsmaatregel;
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voorzover deze betreft "eigen bijdrage rechtsbijstand";
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van ƒ 3574,-;
Verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten ƒ 110,- ter zake van rechtsbijstand, en die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van ƒ 3574,-, bij gebreke van volledige betaling en/of volledig verhaal te vervan gen door hechtenis voor de duur van 43 dagen;
Bepaalt dat, indien de veroordeelde (gedeel- telijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Koster en Aaftink, in bijzijn van de waarnemend-griffier Mos, en uitgesproken op 21 september 1999.
111.785
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vor dering van de benadeelde partij en de schadevergoe- dingsmaatregel;
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voorzover deze betreft "eigen bijdrage rechtsbijstand";
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van ƒ 3574,-;
Verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten ƒ 110,- ter zake van rechtsbijstand, en die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van ƒ 3574,-, bij gebreke van volledige betaling en/of volledig verhaal te vervan gen door hechtenis voor de duur van 43 dagen;
Bepaalt dat, indien de veroordeelde (gedeel- telijk) heeft voldaan aan één van die onderscheiden verplichtingen tot schadevergoeding die andere (voor dat gedeelte) komt te vervallen;
Verwerpt het beroep voor het overige.