De bestreden uitspraak houdt aangaande voormelde strafoplegging door de Rechtbank het volgende in:
"De officier van justitie heeft ter openbare zitting geconcludeerd dat de door de Belgische autoriteiten opgelegde gevangenisstraf passend en geboden is. Om die reden heeft de officier van justitie eveneens een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren gevorderd. (...)
Bij de omzetting van de in België aan de veroordeelde opgelegde straf neemt de rechtbank - met inachtneming van artikel 31, eerste lid, van de WOTS wat betreft de door haar bij die omzetting te hanteren maatstaven - in aanmerking dat de aan de veroordeelde in België opgelegde straf niet exceptioneel hoog is in vergelijking met straffen die in soortgelijke drugszaken in Nederland worden opgelegd. Bovendien komt de hoogte van de straf overeen met de in Nederland geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Bij de bepaling van de duur van die straf wordt echter ook meegewogen dat de door de raadsman geschetste - en door de officier van justitie onvoldoende weersproken - detentieomstandigheden in Peru de rechtbank gruwelijk voorkomen en in een schril contrast staan tot de Nederlandse detentieomstandigheden. De uitleveringsdetentie in Peru moet de veroordeelde dus veel zwaarder zijn gevallen dan als hij in Nederland in detentie had gezeten.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de veroordeelde blijkens het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 4 augustus 2016 eerder voor soortgelijke strafbare feiten - hoewel meer dan 5 jaar geleden - is veroordeeld.
Ten slotte gaat de rechtbank, evenals de officier van justitie, ervan uit dat de veroordeelde in België eerst na ommekomst van twee derde deel van de hem opgelegde gevangenisstraf voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zou komen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande en het tijdsverloop dat met deze procedure gemoeid is geweest, een gevangenisstraf voor hierna te melden duur passend en geboden.
De rechtbank heeft de duur van de gevangenisstraf als volgt bepaald.
De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren (= 84 maanden) wordt in beginsel, gelet op de ernst van de strafbare feiten, passend en geboden acht.
De veroordeelde heeft van 15 mei 2012 tot en met 16 februari 2013, derhalve 9 maanden en 7 dagen, in Peru in uitleveringsdetentie doorgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank staat genoemde duur van de uitleveringsdetentie, gelet op de zwaarte daarvan, naar Nederlandse maatstaven gelijk aan 27 maanden gevangenisstraf.
Voorts wordt vanwege het tijdsverloop in deze zaak 6 maanden gevangenisstraf in mindering gebracht.
Gelet op het vorenstaande, zal aan de veroordeelde een gevangenisstraf voor de duur van 51 maanden (84 – 27- 6) worden opgelegd."