Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1963, was eigenaar van een motorvoertuig dat op 19 november 2013 door een onbekend gebleven bestuurder met een snelheid van 181 kilometer per uur over de A79 in Valkenburg reed, terwijl het maximumsnelheid van 120 kilometer per uur was aangegeven. Het Gerechtshof had de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, en een geldboete van € 860,- opgelegd. De verdachte stelde dat het Hof geen bijzondere redenen had opgegeven met betrekking tot de verwijtbaarheid van de eigenaar of houder van het voertuig, wat volgens hem noodzakelijk was voor de oplegging van de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat de eis die de verdachte stelde niet in het recht is verankerd. Daarnaast werd een tweede middel ingediend dat stelde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoefde te worden. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.