ECLI:NL:HR:2008:BC9414

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03485/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging rijbevoegdheid bij onbekend gebleven bestuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eigenaar van een motorvoertuig dat op 25 maart 2005 te Losser door een onbekend gebleven bestuurder met een snelheid van 149 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid 80 kilometer per uur was. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden, omdat de overtreding was begaan door een onbekend gebleven bestuurder. De Hoge Raad oordeelde dat op basis van artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder van het motorrijtuig de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd, zelfs als de bestuurder onbekend is gebleven. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eigenaar of houder van een motorrijtuig, ook als de bestuurder niet kan worden geïdentificeerd. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wegenverkeerswet en de toepassing van bijkomende straffen in gevallen van onbekende bestuurders.

Uitspraak

15 april 2008
Strafkamer
nr. 03485/06
RS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Enkelvoudige Kamer, van 24 oktober 2006, nummer 21/006203-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo, sector Kanton, locatie Enschede, van 5 december 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden en ter zake van 2 primair "overtreding van artikel 20, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" tot een geldboete van € 400,-, subsidiair 8 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen heeft ontzegd, nu ten aanzien van de verdachte niet kan worden vastgesteld dat hij heeft gefungeerd als bestuurder van een motorrijtuig.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (motorfiets), gekentekend [AA-BB-00], op 25 maart 2005 te Losser, buiten de bebouwde kom, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Oldenzaalsestraat, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 149 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen eigenaar of houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was."
4.3. Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" en de verdachte in verband daarmee onder meer voor de duur van vier maanden de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen.
4.4. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende voorschriften van belang:
- Art. 179, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994):
"Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van het bepaalde krachtens deze wet kan hem in die gevallen, waarin dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste twee jaren worden ontzegd."
- Art. 181, eerste lid, WVW 1994:
"Indien een bij of krachtens deze wet als overtreding strafbaar gesteld feit wordt begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder van een motorrijtuig, kunnen de op het feit gestelde straffen worden uitgesproken tegen de eigenaar of houder van dat motorrijtuig voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is."
- Art. 92 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990:
"1. Overtreding van de artikelen (...) 14 tot en met 27 (...) is een strafbaar feit.
2. Bij de veroordeling van de bestuurder van een motorvoertuig (...) wegens een overtreding als bedoeld in het eerste lid kan hem de bevoegdheid om motorrijtuigen (...) te besturen voor ten hoogste twee jaren worden ontzegd."
4.5. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 21 april 1994, Stb. 1994, 475, tot invoering van de Wegenverkeerswet 1994 houdt ten aanzien van art. 171 WVW 1994, welke bepaling nadien is vernummerd tot art. 181 WVW 1994, onder meer het volgende in:
"Het vrijwel geheel aan artikel 40 van de Wegenverkeerswet ontleende artikel 171 betreft de strafpositie van de eigenaar of houder van een motorrijtuig waarmee een bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1992 als overtreding strafbaar gesteld feit wordt begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder. Voor zover die eigenaar of houder niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is, kunnen hem buiten de gevallen, bedoeld in het tweede lid, ter zake van dat feit dezelfde straffen worden opgelegd als aan de bestuurder. Dit geldt zowel voor de bedreigde hechtenis of geldboete als voor de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid. In de artikelen 40, eerste lid, en 39, tweede lid, van de Wegenverkeerswet werd op dit punt nog een andere constructie gevolgd, die in de praktijk aanleiding kon geven tot misverstand. In de thans voorgestelde tekst wordt dit voorkomen." (Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, blz. 151)
4.6. Mede gelet op de hiervoor onder 4.5 weergegeven wetsgeschiedenis, kan op grond van art. 181, eerste lid, WVW 1994 aan de eigenaar of houder van het motorrijtuig de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden opgelegd, indien deze wordt veroordeeld ter zake van overtreding van art. 21, aanhef en onder a, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, terwijl het feit is begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder.
4.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 april 2008.