ECLI:NL:HR:2017:834

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
15/04919
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1965, in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de betrokkene, D.E. Wiersum, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de relevante jurisprudentie herhaald, met name de uitspraak ECLI:NL:HR:2001:AB3200, die betrekking heeft op de kosten die in aanmerking komen voor aftrek bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof aangevoerde reden voor de verwerping van het verweer van de betrokkene niet houdbaar is. Het Hof had gesteld dat de kosten van de videotheek [A] niet in mindering konden worden gebracht op de opbrengst, omdat de videotheek geen winst genereerde. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze conclusie niet voldoende is onderbouwd en dat de kosten van de videotheek mogelijk wel in directe relatie staan tot het bewezenverklaarde delict.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en wijst de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden berecht. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de kosten die in aanmerking komen voor aftrek bij de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en bevestigt dat de rechter gemotiveerd moet ingaan op verweren die door de betrokkene worden ingediend.

Uitspraak

9 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/04919 P
AJ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 oktober 2015, nummer 23/002554-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het zesde middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de kosten van de videotheek [A] in mindering moeten worden gebracht op de opbrengst.
2.2.1.
De raadsman van de betrokkene heeft blijkens zijn ter terechtzitting in hoger beroep overlegde pleitnotities het volgende aangevoerd, voor zover van belang:
"3.4.1. Videotheek [A]
In het dossier wordt geconcludeerd dat de videotheek slechts diende als dekmantel voor het wisselen van geld. Dat houdt in dat het gaat om een kostenpost die in mindering gebracht moet worden op de opbrengst. Dat de rechtbank die conclusie niet trok is raadselachtig. In dit dossier kan niet volgehouden worden dat de videotheek een ander doel diende. Zoals blijkt uit de Nota ter motivering SFO: 'de videotheek fungeert enkel als dekmantel voor de witwasactiviteiten'. Ook wijs ik u op de inleiding van het dossier Mansoor: 'het onderzoek richt zich op het witwassen van geld vanuit videotheek [A] ' en 'Uit internationaal onderzoek waarvan ook zeker ook in Nederland bevestiging gevonden kan worden, blijkt, dat de undergroundbankorganisatie meestal detailwinkels gebruikt. Deze fungeren als 'bankfilialen'' en 'Gedurende het onderzoek Mansoor bleek dat meerdere personen gebruik maakten van de financiële dienstverlening van Videotheek [A] door het vermoedelijk witwassen van gelden'. Kortom, de kosten van videotheek [A] staan in direct verband tot de opbrengsten uit het wisselen van geld."
2.2.2.
Het Hof heeft dat verweer als volgt verworpen:
"Kosten videotheek [A] (...)
Het hof overweegt dat uit het dossier is gebleken dat Videotheek [A] geen winst maakte, derhalve geen voordeel genereerde en daarom zal hier bij de schatting van de kosten dan ook geen rekening mee worden gehouden."
2.3.
Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met zodanige kosten. De beslissing daaromtrent behoeft in het algemeen geen motivering. Indien evenwel namens de betrokkene gemotiveerd en met specificatie van de desbetreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken, zal de rechter bij verwerping van het verweer in zijn uitspraak gemotiveerd tot uitdrukking behoren te brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als zodanig kunnen gelden maar dat zij - al dan niet gedeeltelijk - voor rekening van de betrokkene dienen te blijven (vgl. HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200, NJ 2002, 124).
2.4.
De door het Hof aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde omstandigheid dat de videotheek geen winst maakte en dus geen voordeel genereerde, kan de verwerping van het in het middel bedoelde verweer niet dragen. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat de kosten van de videotheek niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het bewezenverklaarde delict, dan wel die kosten wel als zodanig kunnen gelden maar voor rekening van de betrokkene dienen te blijven.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 mei 2017.