3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 februari 2017.
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
In de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te Den Haag op 1 april 2016 onder parketnummer 22-000301-15 gewezen arrest.
MIDDEL I
1. Het recht - in het bijzonder de art. 338-344, 350, 358, 359, 359a en 415 Sv - is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de bewezenverklaring dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen, althans de bewezenverklaring van het hof onjuist, onbegrijpelijk, althans onvoldoende toereikend is gemotiveerd. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed.
Toelichting:
2. De bewijsmiddelen zijn (afzonderlijk) onvoldoende redengevend voor de bewezenverklaring, althans zij zijn gezamenlijk niet toereikend voor de bewezenverklaring, althans het hof heeft de bewezenverklaring onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
3. Het hof heeft bewezen geacht dat:
"hij op 16 juli te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [betrokkene], waarbij de verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak"
4. Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen hiertoe gebezigd:
onder 1. uit een aangifte van [betrokkene] die inhoudt:
"Op 16 juli 2014 verliet ik omstreeks 08:00 uur mijn woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Toen ik die dag om 18:00 uur weer thuis kwam, zag ik dat het raam in mijn slaapkamer was geforceerd. Ik zag dat er in mijn woning diverse lades en kasten waren opengetrokken. Uit mijn bureau in de woonkamer mis ik een geldbedrag van ongeveer 1000 euro. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven om dit feit te plegen."
Onder 2. Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 18 juli 2014, dat inhoudt:
"Op 17 juli 2014 werd door ons in de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
Men had een valraam opengebroken. Na het openbreken is het raam naar binnen geklapt en is men de woning via het opengebroken raam ingeklommen.
Ik, verbalisant [verbalisant], heb vanaf de binnenzijde van het valraam onder meer een dactyloscopisch spoor veilig gesteld dat ik heb gewaarmerkt met het SIN AAHG2628NL."
Onder 3. Uit een uitslag sporenonderzoek d.d. 24 september 2014, welke inhoudt:
"Het spoor AAHG2628NL is vergeleken met de huidige verzameling van dactyloscopische signalementen. Dit heeft geleid tot individualisatie op het signalement ten name van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]."
5. Deze bewijsmiddelen zijn vervat in de bijlage d.d. 19 augustus 2016 (die overigens 14 dagen te laat is opgemaakt, nu het cassatieberoep op 5 april 2016 is ingesteld, hetgeen volgens de wetgever echter geen nietigheid tot gevolg heeft) die ook niet meer dan deze bewijsmiddelen bevat.
6. In het arrest zelf overweegt het hof:
"het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover het artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het wetboek van strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht."
7. A. Het hof heeft bij bewezenverklaring dus enkel naar de bewijsmiddelen zelf verwezen en geen extra overwegingen aan de bewezenverklaring gewijd. Nu de bewijsmiddelen niet tot het bewezenverklaarde kunnen leiden en het hof voor het overige niets heeft gemotiveerd hoewel dat wel was vereist, schiet de bewijsmotivering tekort.
8. Er kan niet uit de bewijsmiddelen volgen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat hij heeft ingebroken. Hooguit dat hij een vingerafdruk op het valraam van het huis alwaar is ingebroken heeft achtergelaten. Niet dat het (niet anders kan dan dat het) verdachte is geweest die op dat moment het raam heeft verbroken en heeft gestolen.
9. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus
- al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. (ECLI:NL:HR:2009:BI1368). In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het verdachte is geweest die op 16 juli 2014 zich de toegang tot [a-straat 1] heeft verschaft door middel van braak en een geldbedrag heeft weggenomen en dat het Hof in zijn overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel of de bewijsmiddelen heeft aangegeven waaraan het die feiten heeft ontleend, is de bewezenverklaring van het feit niet naar de eis der wet met voldoende redenen omkleed. 10. Hoewel de feitenrechter de inhoud van de wettige bewijsmiddelen waardeert en op grond daarvan een selectie van de bewijsmiddelen (en de inhoud daarvan) maakt, dient in cassatie getoetst (te) worden of de bewezenverklaring en de motivering die hiertoe heeft geleid begrijpelijk is. Minst genomen is de motivering van het hof van de bewezenverklaring in casu ontoereikend/onbegrijpelijk. Dit dient tot nietigheid van het bestreden arrest te leiden.
11. B. Voor zover het vorenstaande niet tot cassatie kan leiden, dient het in samenhang te worden beschouwd met het volgende: Verdachte heeft een bewijsverweer gevoerd. Hij voert hiertoe blijkens het proces-verbaal van de zitting op 18 maart 2016 aan:
"Ik ben nooit in de woning, gelegen aan de [a-straat 1] te Den Haag, geweest. Ik vind het dan ook moeilijk te verklaren dat mijn vingerafdruk daar is gevonden. Het klopt dat ik de bewoner niet ken. Het adres zegt mij ook niets. Het blijft bizar."
12. Dit verweer kan niet anders worden opgevat dan een vrijspraakverweer, hetgeen de raadsman overigens ook voert. De woorden van de verdachte dienen te worden opgevat als een expliciet onderbouwd standpunt waarop had moeten worden gereageerd cfm art 359 lid 2 Sv. De tweede volzin van dit artikel houdt immers in: "Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid." Het hof heeft dit nagelaten. Dat verzuim heeft nietigheid tot gevolg. Het feit dat het hof alleen de bewijsmiddelen zoals in de bijlage weergegeven heeft gebezigd en niet heeft gereageerd op het verweer van verdachte dat hij niet degene is geweest die op genoemd adres heeft ingebroken en geld heeft weggenomen, en evenmin nadere motivering heeft gegeven waarom het dat uit de bewijsmiddelen kennelijk wel heeft afgeleid, maakt de (motivering van de) bewezenverklaring onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
13. C. Voorts dient bovenstaande eveneens in samenhang met het volgende te worden bezien:
De raadsman heeft een bewijsuitsluitingsverweer op grond van een geconstateerd verzuim gevoerd. Het verzuim de vingerafdrukken van verzoeker te vernietigen in de zaak met parketnummer 09/820233-13. Art. 359a stelt dat op een dergelijk verweer moet worden gerespondeerd.
14. Het hof heeft als volgt gereageerd op het verweer:
"Voorzover de raadsman met dit verweer een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, strandt het verweer reeds omdat het gegeven, dat is verzuimd om in de strafzaak onder het parketnummer 09-820233-13 van de verdachte afgenomen vingerafdrukken te vernietigen, geen vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek in de onderhavige strafzaak oplevert.
Buiten het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats voor bewijsuitsluiting op grond van vormverzuimen. Naar het oordeel van het hof kan het door de raadsman gestelde verzuim niet tot de gevolgtrekking leiden dat daardoor in de onderhavige strafzaak een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate is geschonden dat de uitkomst van het dactyloscopisch onderzoek van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Het verweer wordt dan ook verworpen."
15. In ECLI:NL:HR:2013:BY0816 heeft de Hoge Raad soortgelijk overwogen. De AG concludeerde in die zaak contrair: "Tegen de achtergrond van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat er in de voorliggende zaak wél een afloopbericht naar de beheerder van het politieregister had moeten worden gezonden. Het nalaten daarvan levert mijns inziens een vormverzuim op. In zoverre is het middel dus terecht voorgesteld.
De vervolgvraag is echter of aan het vormverzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Bij de beoordeling van die vraag zijn de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren van belang. De eerste factor is "het belang dat de geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim" en de derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Ik heb mij afgevraagd of de Hoge Raad de hiervoor geformuleerde vervolgvraag niet zelf kan beantwoorden. In dat geval zou het middel niet tot cassatie hoeven leiden. De door de verdediging bepleite bewijsuitsluiting van de vingerafdruk ligt mijns inziens niet voor de hand. Daarbij neem ik in aanmerking dat het in casu geschonden voorschrift strekt tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en een schending van dat recht volgens de Hoge Raad niet zonder meer een inbreuk meebrengt op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg.(16) Afgezien daarvan is het m.i. nog maar de vraag of de aantasting van zijn privacy de verdachte in deze zaak uiteindelijk heeft benadeeld. In de procedure is immers gebleken(17) dat er vaker vingerafdrukken van de verdachte zijn afgenomen, onder meer in 2007.(18) Het punt is alleen dat het hof aan die andere - kennelijk ook geregistreerde - vingerafdrukken geen overweging heeft gewijd. Het is met name om die reden dat ik de Hoge Raad toch zou willen adviseren de zaak terug te verwijzen teneinde de vervolgvraag door het hof te laten beantwoorden.
Het middel slaagt derhalve. "
16. De steller van dit middel schaart zich achter de conclusie van de AG in genoemde zaak en meent dat die in onderhavige zaak ook van toepassing is. Bovendien merk ik hierbij op: In deze zaak is niet gebleken of verzoeker al vaker vingerafdrukken heeft laten afnemen. Wel is gebleken dat hij first offender is terzake vermogensdelicten. Het belang van verzoeker bij vernietiging is derhalve des te groter nu dit niet wordt gecompenseerd door in andere zaken eventueel wel terecht afgenomen vingerafdrukken. Bovendien is zonneklaar dat zonder de match in deze zaak niet tot een bewezenverklaring kon worden gekomen.
17. De uitspraak van de Hoge Raad in genoemd arrest echter aandachtig, geef ik u het volgende in overweging. De schoen wringt wat mij betreft bij het impliciete oordeel dat als er eenmaal een fout gemaakt is (in een andere procedure), die vervolgens niet rechtgezet of gecompenseerd hoeft te worden nu er geoordeeld wordt dat de fout niet in de huidige zaak is gemaakt. Met andere woorden, dat het verzuim -waarvan vaststelling in de bewuste zaak geen meerwaarde heeft nu daar toch reeds een vrijspraak is gevolgd- onbestraft kan blijven en zelfs kan doorwerken in andere zaken. Indien het verzuimen de vingerafdrukken te vernietigen alleen in de zaak waarin ze zijn afgenomen als verzuim kan worden bestempeld, miskent het oordeel meen ik ook dat dat verzuim vervolgens heeft geleid tot het verzuim in deze zaak om geen acht te slaan op de (in de andere zaak ten onrechte niet vernietigde) gegevens. Het verzuim in deze zaak slaat derhalve niet op het niet vernietigen maar op het juist wel gebruiken van gegevens die er niet meer hadden behoren te zijn. De rechten van verdachte (op een eerlijk proces, op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer) worden hiermee eveneens geschonden nu er bewijs wordt gebezigd dat er niet had behoren te zijn. Dit bewijs is in het voorbereidend onderzoek in deze zaak gegenereerd, althans bij het vergelijkend onderzoek dat in deze zaak in het voorbereidend onderzoek is geschied zijn gewraakte vingerafdrukken gebruikt. Waren zij vernietigd, had het onderzoek in deze zaak (hoogstwaarschijnlijk) geen match opgeleverd. De uitslag van dit vergelijkend onderzoek is door het openbaar ministerie in het voorbereidend onderzoek in deze zaak aan het dossier toegevoegd.
18. Het hof had het door de raadsman aangevoerde dan ook als 359a verzuim dienen op te vatten. Blijkens de reactie op het verweer heeft het hof dit niet gedaan. De motivering van het hof is hierom onbegrijpelijk. Ook indien het hof heeft bedoelt te oordelen dat het in casu gaat om een verzuim buiten 359a Sv, is de motivering onbegrijpelijk nu een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate is geschonden dat dit bewijs niet had mogen worden gebezigd in deze zaak. Het arrest is mitsdien niet of onvoldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.
19. D. Tot slot omvat dit middel nog de deelklacht dat bewijsmiddel 2 afzonderlijk niet redengevend voor het bewijs kan zijn nu hieruit niet blijkt dat de vingerafdruk op een dermate onlogische plek heeft gezeten dat het niet anders kan zijn dan dat de dader binnen in de woning moet zijn geweest.
20. Bewijsmiddel 2 betreft een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 18 juli 2014, dat inhoudt:
"Op 17 juli 2014 werd door ons in de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage een forensisch onderzoek naar sporen verricht
Men had een valraam opengebroken. Na het openbreken is het raam naar binnen geklapt en is men de woning via het opengebroken raam ingeklommen.
Ik, verbalisant [verbalisant], heb vanaf de binnenzijde van het valraam onder meer een dactyloscopisch spoor veilig gesteld dat ik heb gewaarmerkt met het SIN AAHG2628NL. "
21. Er wordt niet gesteld dat de vingerafdruk zich binnen in de woning bevindt, of-bij het nog intact zijn van het raam zich binnen in de woning zou hebben bevonden. Er wordt gesteld dat het valraam dat is opengebroken naar binnen is geklapt en daarna wordt er aangegeven dat er vanaf de binnenzijde van het valraam een dactyspoor is veiliggesteld. Het is hiermee onduidelijk gebleven of het spoor -zou het valraam nog in de sponning hebben gezeten- op de buitenzijde van het raam zat of dat dit op de zijde zat die -voor het naar binnen klappen van het raam- aan de binnenkant van de woning zat.
22. De(motvering van de) bewezenverklaring van het hof is, zeker gezien het verweer van verdachte dat hij nimmer in die woning is geweest, mitsdien onbegrijpelijk. Het arrest is niet naar de eis der wet met (voldoende) redenen omkleed.
Redenen waarom verzoeker u verzoekt het arrest te vernietigen en terug te wijzen naar het hof, althans het arrest te vernietigen en af te doen zoals u noodzakelijk voorkomt.