Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
7 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1991, had beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling voor diefstal. De advocaat van de verdachte, J.W.E. Luiten, diende een schriftuur in, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit arrest is van belang voor de toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een voldoende belang bij het instellen van cassatie en de vereisten voor de ontvankelijkheid van klachten. De Hoge Raad heeft de beslissing genomen na het horen van de Procureur-Generaal en heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier.