ECLI:NL:HR:2017:787

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
16/00761
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak wegens mensenhandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren wegens mensenhandel. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat S.F.W. van 't Hullenaar. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, dan wel omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De zaak betreft een ernstige schending van de rechten van twee jonge vrouwen die door de verdachte zijn uitgebuit. De verdachte had hen onder druk gezet om in de prostitutie te werken en maakte misbruik van hun kwetsbare situatie. Het Gerechtshof had in zijn arrest niet voldoende gemotiveerd waarom de opgelegde vrijheidsbenemende straf van drie jaren passend was, wat in strijd was met de eisen van artikel 359 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet de redenen had opgegeven die tot de keuze voor deze strafsoort hadden geleid, wat leidde tot nietigheid van het arrest. De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd, maar verklaarde het cassatieberoep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/00761
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 februari 2016, nummer 23/000843-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2017.
SCHRIFTUUR, houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[verdachte] verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
MIDDEL
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in achtgenomen vorm. In het bijzonder heeft het hof artikel 359 lid 6 juncto 415 Sv geschonden omdat het hof niet de redenen heeft opgegeven die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf.
Toelichting
1.
Verzoeker is blijkens het bestreden arrest veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Het bestreden arrest houdt als motivering van de oplegging van de straf het volgende in:
"Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Daarvan zijn twee jonge vrouwen het slachtoffer geworden. Met het eerste slachtoffer had de verdachte een relatie aangeknoopt. Hij heeft haar voorgesteld samen naar Nederland te gaan en eenmaal in Nederland is zij door verdachte overgehaald om in de prostitutie te gaan werken. Wanneer zij met het werk wilde stoppen, dreigde verdachte haar iets aan te doen, sloeg hij haar of gooide voorwerpen naar haar. Het slachtoffer heeft zich bijna 2,5 jaar in deze situatie bevonden. Het tweede slachtoffer is door toedoen van de verdachte vanuit Bulgarije overgekomen naar Nederland. Vlak na aankomst is zij door de verdachte onder druk gezet om in de prostitutie te gaan werken. Ook haar gooide de verdachte spullen toe en ook zij werd door de verdachte bedreigd. Toen dit slachtoffer zwanger raakte moest zij van de verdachte niet alleen abortus laten plegen, maar ook vlak daarna weer aan het werk. Dit slachtoffer is op 1,5 jaar op die wijze uitgebuit. De beide vrouwen moesten van de verdachte zeven dagen per week vele uren werken in de prostitutie en al hun aldaar verdiende geld aan hem afstaan. De verdachte heeft bij het begaan van deze feiten ook anderen ingezet.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte, gebruikmakend van het overwicht dat hij had op de nog jonge slachtoffers die uit het buitenland afkomstig waren en de Nederlandse taal niet spraken, misbruik gemaakt van hun kwetsbare situatie. Hij heeft daarbij op indringende wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit en voorts op de vrijheid die zij zouden moeten hebben om hun eigen leven vorm te geven. De verdachte heeft zich in overwegende mate laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin en de belangen van de slachtoffers bij het behoud van hun waardigheid en zelfbeschikkingsrecht daaraan volledig ondergeschikt gemaakt.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte gepleegde feiten van dien aard en ernst dat de door de rechtbank opgelegde straf daaraan recht doet. Daarbij heeft het hof voorts acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn opgelegd, het hof acht, alles afwegende, dus een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden. "
2.
Art. 359, zesde lid, Sv luidt als volgt:
"Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
3.
De overwegingen van het hof bevatten in strijd met het zesde lid van art. 359 juncto 415 Sv niet een opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van een straf die vrijheidsontneming meebrengt. Dit vereiste leidt krachtens art. 359, achtste lid juncto 415 Sv tot nietigheid.(1)
SLOTSOM:
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan het bestreden arrest niet in stand blijven; dat arrest behoort dus te worden vernietigd.
1 HR 13 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3061 en HR 22 december 2015 ECLI:NL:HR:2015:3702