In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2017 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een verzet tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de griffierechten niet waren voldaan. De griffier had de belanghebbende op 28 januari 2017 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet tijdig was betaald en de belanghebbende geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om te verklaren waarom de betaling niet had plaatsgevonden, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2017.