Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 9 december 2016, nr. 16/03379, ECLI:NL:HR:2016:2790.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 9 december 2016 (nr. 16/03379, ECLI:NL:HR:2016:2790) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld op ontvankelijkheid. De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, omdat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 21 april 2017, waarbij ook de waarnemend griffier E. Cichowski aanwezig was. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de vereisten voor ontvankelijkheid in herzieningsprocedures.