ECLI:NL:HR:2017:72

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
15/05863
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen gegrondverklaring van beklag inzake beslag op inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 september 2015. Het betreft een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klaagster, die in deze procedure opkomt tegen de gegrondverklaring van haar beklag over een beslag dat is gelegd op een geldbedrag van € 50.000,-. De Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld en een middel van cassatie voorgesteld, waar de Advocaat-Generaal W.H. Vellinga in zijn conclusie tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de Rechtbank heeft geconcludeerd.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2013:BV3004) en oordeelt dat de Rechtbank terecht de grondslag van het beslag dient te beoordelen. De Rechtbank heeft echter nagelaten te motiveren waarom het verzoek van de Officier van Justitie om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde het dossier te completeren, niet kon worden ingewilligd. Dit gebrek in de motivering leidt de Hoge Raad tot de conclusie dat het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de grondslag van een beslag en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om de benodigde stukken aan te leveren in het kader van een klaagschrift.

Uitspraak

24 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05863 B
AGE/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 september 2015, nummer RK 15/1139, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag en klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling daarvan de toepasselijke maatstaf heeft miskend.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 50.000,-, gegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"3. De beoordeling
3.1
Het standpunt van de klaagster
(...)
In raadkamer heeft de raadsman aangevoerd dat uit het procesdossier niet volgt wat de aard van het gelegde beslag is, onder wie dit beslag is gelegd en met welke reden. Aan het procesdossier zijn immers geen stukken rondom het beslag toegevoegd. De raadsman heeft er op gewezen dat het beslag bijna een jaar geleden is gelegd, om welke reden het bevreemdend is dat er nog steeds geen onderliggende stukken omtrent het beslag zijn verstrekt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de door hem overgelegde schriftelijke notitie d.d. 21 september 2015 van BOOM voldoende antwoord geeft op de vragen rondom het beslag. De officier van justitie heeft, indien de rechtbank van mening is dat het procesdossier onvolledig is, verzocht om aanhouding van de onderhavige zaak teneinde het dossier te completeren.
3.3
De beoordeling door de rechtbank
(...)
3.3.3.2 De toetsing
De rechtbank stelt vast dat er zijdens het Openbaar Ministerie geen stukken zijn verstrekt rondom de aard en grondslag van het beslag, zoals dat is gelegd op de borgsom als voorwaarde voor een schorsing van de voorlopige hechtenis van [betrokkene]. Door de officier van justitie is in raadkamer niet betwist dat er beslag op de gelden is gelegd, noch dat de gelden aan de klaagster toebehoren.
De officier van justitie heeft nagelaten om het procesdossier te fourneren ondanks daartoe voldoende gelegenheid te hebben gekregen. Om deze reden kan de rechtbank de grondslag van het beslag niet toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze omissie voor rekening van het Openbaar Ministerie."
2.3.
Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Het onderzoek in raadkamer kan zich wel uitstrekken tot vragen met betrekking tot de rechtmatigheid van het beslag zelf, waarmee wordt gedoeld op de formaliteiten waaraan een inbeslagneming moet voldoen. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505.)
2.4.
De Rechtbank heeft terecht overwogen dat zij de grondslag van het beslag dient te beoordelen. Ook hetgeen de raadsman van de klaagster bij de behandeling van het klaagschrift heeft aangevoerd, noopte tot een nader onderzoek daaromtrent. Het oordeel van de Rechtbank dat het beklag gegrond moet worden verklaard berust slechts erop dat de onderliggende beslagstukken als gevolg van een omissie van de Officier van Justitie zich niet in het raadkamerdossier bevinden. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft nagelaten te motiveren waarom aan het verzoek van de Officier van Justitie de behandeling van de zaak aan te houden teneinde het dossier te completeren geen gevolg kon worden gegeven. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 januari 2017.