Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 9 december 2016, nrs. 15/6036 AOW en 16/6021 AOW, betreffende besluiten van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende uit Marokko tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2016. De zaak betreft besluiten van de Sociale verzekeringsbank die zijn genomen op basis van de Algemene Ouderdomswet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld kennelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.