In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 april 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 22 november 2016. De Rechtbank had eerder beslissingen genomen over de Zorgtoeslag voor de jaren 2012 en 2013. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraken, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de bestuursrechter in deze specifieke zaak. Volgens artikel 78, lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling bestond voor de onderhavige zaak, werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die gemaakt zijn in het kader van deze procedure niet door de verliezende partij hoeven te worden vergoed. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 wordt aan hem teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke kaders waarbinnen de Hoge Raad kan oordelen over cassatieberoepen, vooral in bestuursrechtelijke zaken.