In deze zaak heeft [X B.V.] beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016, nr. BK-14/01667. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/1746) betreffende een naheffingsaanslag loonheffingen die aan [X B.V.] was opgelegd over het tijdvak maart 2013. De Staatssecretaris van Financiën heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is voorgesteld, beoordeeld. Het middel kon echter niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand laat.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 7 april 2017.