In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 20 juli 2016 werd gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonheffingen die aan belanghebbende was opgelegd over het tijdvak maart 2013. De Hoge Raad heeft de zaak op 7 april 2017 behandeld en het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 7 april 2017, waarbij de vice-president R.J. Koopman als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.