ECLI:NL:HR:2017:580

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
15/03298
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsminimum bij afpersing op openbare weg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van afpersing van meerdere personen op de openbare weg in Roosteren op 1 december 2012. De Hoge Raad beoordeelde of het Hof de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit uitsluitend had gebaseerd op de verklaring van één getuige, in strijd met artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het bewijsminimum en concludeerde dat de verklaringen van de aangevers voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verklaringen van de aangevers over de afpersingshandelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, werden als betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs beschouwd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij werd vastgesteld dat er geen sprake was van schending van het bewijsminimum. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van getuigenverklaringen in strafzaken.

Uitspraak

4 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/03298
MD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 april 2015, nummer 20/001399-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L. Bien, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 1 december 2012 te Roosteren met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft gedwongen tot de afgifte van de hierna te noemen goederen en geld, toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden, en wel:
- een portemonnee (inhoudende een id-bewijs, een bankpas, een schoolpas, een VLD lidkaart en EURO 45,-) toebehorende aan [betrokkene 1] en
- een portemonnee (inhoudende een KBC bankpas, een id-bewijs, een ziekenhuispas, een medicart, een studentenpas en EURO 10,-) en een GSM, merk Samsung, type Corby, toebehorende aan [betrokkene 2] en
- een portemonnee (inhoudende een id-bewijs, waardepapieren en een rijbewijs) en een GSM, merk Apple, type i-Phone 4S, toebehorende aan [betrokkene 3] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft gericht en daarbij heeft gezegd dat ze alles moesten inleveren, althans woorden van soortgelijke strekking, zulks terwijl dit feit werd gepleegd op de openbare weg."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"A. Op 2 december 2012 heeft [betrokkene 1] de volgende aangifte gedaan (pagina's 49-51):
Plaats delict: Roosteren.
Op zaterdag 1 december 2012 had ik met mijn vrienden [betrokkene 3] en [betrokkene 2] afgesproken dat wij naar een feestje in Roosteren zouden gaan. Wij hadden om 22.00 uur afgesproken bij een winkel in Maaseik. Wij waren daar alledrie met de flets naartoe gekomen en wij fietsten over het fietspad in de richting Roosteren. Het was inmiddels 22.15 uur en wij fietsten vlakbij Roosteren over het fietspad. Ik zag toen dat ons 2 mannen tegemoet kwamen. Toen wij vlakbij waren sprak één van die mannen ons aan.
Wij zijn toen gestopt. Die man zei toen: 'Kijk jongens, alles afgeven'. Terwijl hij dat zei zag ik dat hij een pistool in zijn hand had en daarmee in onze richting wees. Ik heb toen mijn portemonnee aan hem gegeven. Ik heb gezien dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hun portemonnee en GSM's afgaven.
In de portemonnee zaten mijn identiteitskaart, een bankpas, schoolpas, VLD lidkaart en € 45,-. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
B. Op 2 december 2012 heeft [betrokkene 2] de volgende aangifte gedaan (pagina's 72-76):
Op zaterdag 1 december 2012 omstreeks 22.15 uur reed ik samen met mijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] op de fiets. Wij wilden naar een feestje in Roosteren.
Te Roosteren reden wij op het fietspad. Opeens zagen wij twee mannen lopend ons tegemoet komen. Eén van de mannen sprak ons aan om even te stoppen. Wij stopten. Opeens haalde de man met zijn rechterhand een pistool uit zijn jas. Hij richtte met zijn pistool op ons drieën. Vervolgens zei de man dat wij alles moesten inleveren. Hij ging eerst naar [betrokkene 1] en [betrokkene 1] gaf hem zijn portemonnee. Vervolgens ging hij naar [betrokkene 3] en hij gaf zijn GSM en portemonnee. Vervolgens kwam de man met het pistool naar mij en ik gaf hem mijn GSM en mijn portemonnee.
In mijn portemonnee zat:
- KBC bankpas, identiteitskaart, ziekenhuispas, medicart en studentenpas.
Mijn GSM is van het merk Samsung, type Corby. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Bijlage weggenomen goederen:
- Geld, twee biljetten van 5 euro.
C. Op (naar het hof begrijpt) 2 december 2012 heeft [betrokkene 3] de volgende aangifte gedaan (pagina's 97-101):
Op zaterdag 1 december 2012 omstreeks 22.15 uur fietste ik samen met twee vrienden genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] richting een feest te Roosteren. Toen wij richting Roosteren fietste, zag ik dat mij twee onbekende personen tegemoet kwamen gelopen over het fietspad. Dit was te Roosteren. Wij fietsten over het fietspad.
Ik zag en hoorde dat persoon 1 ons aansprak. Hij hield zijn armen uitgestrekt naast zich om ons de weg te blokkeren. Ik zag dat hij met zijn rechterhand in de binnenzijde van zijn jas greep. Ik zag vervolgens dat hij een pistool van onder zijn jas pakte. Ik zag dat hij het pistool op ons alledrie richtte.
Ik hoorde dat persoon 1 zei: 'Geef alles wat je hebt' en 'GSM en beurs'. [betrokkene 2] gaf een GSM en zijn portemonnee af aan persoon 1. Ik heb persoon 1 mijn smartphone en portemonnee met inhoud afgestaan. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Bijlage weggenomen goederen:
- Apple iPhone 4s;
- Identiteitspapieren (legitimatiebewijs);
- waardepapieren; verzekeringspapieren ziekenfonds;
- rijbewijs.
D. Op zondagmiddag 2 december 2012 heeft [betrokkene 1] in Maaseik op de laadklep van een verhuiswagen de persoon gezien die hem de avond ervoor heeft beroofd, hetgeen blijkt uit de volgende verklaring van [betrokkene 1] (pagina's 52-54):
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Kunt u vertellen wat u gezien heeft op zondagmiddag 2 december 2012?
A: Ik [betrokkene 2] naar café [A] te Maaseik. Dat was omstreeks 16.50 uur. Ik zag daar in de straat een verhuiswagen staan. Ik zag achter op de laadklep een persoon staan. Er was oogcontact tussen die persoon en mij. Ik herkende die persoon als de persoon die mij zaterdagavond heeft beroofd. Het was de persoon die het geweer vasthield.
Toen kwam [betrokkene 4] . Hij heeft ook staan kijken naar die persoon die ik herkend had. Die persoon keek mij een beetje paranoia aan en is toen aan de bijrijderszijde in het busje gestapt, waarna het busje is weggereden.
V: Wat was de afstand tussen jou en de verhuiswagen toen jij dat zag?
A: Ongeveer 2 meter.
V: Wat was de lichtgesteldheid op dat moment?
A: Het was nog licht. Hij stond ook vol in het licht. Ik herkende die persoon ook aan zijn kleding want hij droeg nagenoeg dezelfde kleding als die hij de dag ervoor bij de overval droeg.
V: Toen jij die overvallers hebt gezien, tijdens de overval, hoe was toen het licht?
A: Best wel goed. Wij stonden tussen twee lantaarnpalen in en ik kon hen goed zien.
E. Op 11 december 2012 heeft [betrokkene 4] de volgende verklaring afgelegd (pagina's 123-125);
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Kunt u vertellen wat er is gebeurd op zondag 2 december 2012?
A: Ik was met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in Maaseik. Toen kreeg ik een keer of 5 een sms van [betrokkene 1] met de tekst 'Bel nu'. [betrokkene 3] heeft met de GSM van [betrokkene 2] naar [betrokkene 1] gebeld. [betrokkene 1] zei dat hij de dader van de overval gezien had en was in paniek.
Ik [betrokkene 2] vervolgens meteen met de scooter naar [betrokkene 1] gereden. Hij stond buiten bij café [A] te Maaseik. Ik heb mijn scooter geparkeerd vlakbij [betrokkene 1] . Op dat moment kwam de persoon die door [betrokkene 1] als mogelijke dader werd herkend naar buiten. [betrokkene 1] kwam geschrokken over. Ik checkte bij [betrokkene 1] wie het dan was en [betrokkene 1] gaf aan dat hij 100% zeker wist dat hij de dader van de overval was. Vervolgens stapte deze persoon in de bus en ik zag dat deze persoon grote ogen opzette en richting [betrokkene 1] keek. Dit gaf mij de indruk dat hij schrok van de ontmoeting. [betrokkene 1] keek hem ook recht in de ogen aan. Deze persoon stapte in aan de bijrijderskant van de bus en reed vervolgens weg. Het was meer een klein vrachtwagentje.
V: Wat is er vervolgens gebeurd?
A: Zondagavond 2 december 2012 rond 19.00/19.30 uur heeft mijn vader mij bij [A] afgezet. Het eerdergenoemde vrachtwagentje stond wederom daar in de buurt. Toen ik enige tijd later [A] uitliep, zag ik de persoon die ik eerder omschreven heb uit [B] komen lopen en hij stapte in een auto als bestuurder. Het was een Ford met het kenteken [AA-00-BB] .
Hij kwam uit hetzelfde pand gelopen als eerder die dag. Toen heb ik naar zijn gezicht gekeken en dit had dezelfde vorm, ook zag ik wederom dat hij grote ogen had.
F. De verdachte is op 5 maart 2013 te 13.45 uur aangehouden door de politie (pagina 15), waarna omstreeks 14.40 uur een zoeking heeft plaatsgevonden in zijn woning aan de [a-straat 1] te Echt waarbij het volgende door de politie is bevonden (pagina 27):
Ten tijde van de aanhouding van verdachte reed hij in zijn Ford Mondeo personenauto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] .
G. Op 6 maart 2013 heeft de verdachte bij de politie als volgt verklaard (pagina's 32-37):
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Waar woon je?
A: Echt, [a-straat 1] .
V: Hoe lang woon je al in Echt?
A: Ik woon daar vanaf november denk ik.
V: Met wie woon je daar?
A: Ik woon daar alleen.
V: De auto waar je gisteren in reed, van wie is die auto?
A: Dat is mijn auto.
V: Hoe lang heb je die auto al?
A: November/december denk ik.
V: Wie rijden daar nog meer in?
A: Ik alleen.
V: Vertel eens iets over je huidige relatie?
A: Zij woont boven een restaurant.
V: In welke plaats?
A: In Maaseik.
A: Jullie weten hoe dat heet.
V: [B] .
A: Ja.
V: Hoe lang heb je bij haar gewoond?
A: Een paar maanden. Tot ik werd opgepakt op 24 april 2012. Ik heb toen ongeveer zes en een halve maand moeten zitten. Ik heb niet met haar samen gewoond. Ik ben in dat appartement gaan zitten.
A: Toen ik vrijkwam, moest ik in Nederland blijven wonen. Ik ben toen in Echt terecht gekomen.
V: [betrokkene 5] heeft ons verteld dat hij jou heeft helpen verhuizen vanuit Maaseik naar Echt. Wanneer is dat precies geweest?
A: Het weekend van zaterdag 1 en zondag 2 december.
V: Hoe was dat precies geregeld? Jullie hadden een vrachtwagentje?
A: Ja.
V: Je zegt dat je op zaterdag en zondag ook verhuisd hebt?
A: Ja, dat klopt. Wij hebben telkens op en neer gereden tussen Echt en Maaseik. Ik had ook nog spullen in Maaseik staan, in het appartement boven [B] .
V: Ken je het adres?
A: [b-straat] of [c-straat] in Maaseik.
V: Ik kan je vertellen dat [B] ligt aan de [d-straat] in Maaseik.
A: Dan zat ik verkeerd."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Zijn raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs op gronden zoals opgenomen in de door hem ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
Op grond van de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die [betrokkene 1] de middag na de afpersing heeft herkend als de dader van die afpersing. [betrokkene 4] heeft de door [betrokkene 1] herkende persoon als bestuurder in een Ford, waarvan het kenteken is genoteerd, zien stappen. Deze auto is bij verdachte in gebruik en verdachte heeft verklaard dat hij de enige is die in die auto rijdt.
Mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid dan wel de betrouwbaarheid van de herkenning door [betrokkene 1] van verdachte als de dader van de afpersing. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zowel op zaterdagavond de afperser als op zondagmiddag de persoon die hij herkende als de afperser (op korte afstand) goed heeft kunnen waarnemen. Het hof acht de herkenning door [betrokkene 1] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd maakt dit niet anders.
Het hof verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak. Het merkt daarbij op dat, nu de fotoconfrontaties niet voor het bewijs worden gebruikt, het verweer dienaangaande onbesproken kan blijven."
3.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
3.4.
In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van aangever [betrokkene 1] onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen de eveneens voor het bewijs gebezigde verklaringen van aangever [betrokkene 2] en aangever
[betrokkene 3] over de aard van de afpersingshandelingen en de wijze waarop die handelingen op 1 december 2012 hebben plaatsgevonden, alsmede de verklaring van [betrokkene 4] , onder meer inhoudende dat op 2 december 2012 de verdachte "grote ogen opzette en richting [betrokkene 1] [ [betrokkene 1] ] keek" en de indruk gaf "dat hij schrok van de ontmoeting". Anders dan in het middel wordt betoogd, is dus van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2017.