Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
31 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, was in hoger beroep veroordeeld voor een poging tot inbraak in een restaurant. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verdachte op 13 maart 2013 met een koevoet de voordeur van het restaurant had geforceerd. De verdachte stelde in cassatie dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk was, omdat de bewijsmiddelen niet de conclusie ondersteunden dat hij daadwerkelijk met een koevoet had ingebroken. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de noodzaak van een deugdelijke motivering van de bewezenverklaring door de lagere rechters.