Uitspraak
wonende te [woonplaats],
overleden te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
31 maart 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van een nalatenschap. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. De gezamenlijke erven van de overleden [betrokkene 1] waren in deze procedure verweerders en zijn niet verschenen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die aan deze zaak voorafgingen, waaronder vonnissen van de rechtbank Den Haag en arresten van het gerechtshof Den Haag. De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de erven [betrokkene 1] op nihil zijn begroot.