Verdere beoordeling in hoger beroep
3. De zoon vordert in hoger beroep dat het het hof behage, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
a. de bestreden uitspraken van 8 april 2009 en 27 oktober 2010 te vernietigen en aan de zoon hetgeen door hem in de procedure in eerste aanleg is gevorderd alsnog toe te wijzen;
b. de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede die behorende bij de rechtbankprocedure het salaris van zijn advocaat (en in de rechtbankfase de procureur) daaronder begrepen.
4. In eerste aanleg heeft de zoon primair, na zijn vorderingen meermalen te hebben gewijzigd in de verzetprocedure, zoals uit het tussenvonnis van 8 april 2009 blijkt, gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat alle schenkingen die door vader aan de dochter zijn gedaan moeten worden ingebracht tegen de waarde daarvan op de datum van overlijden van vader;
2. de dochter te veroordelen om zo spoedig mogelijk, althans op een door de rechtbank te bepalen datum, mee te werken aan de verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder en aan de zoon het hem toekomende te voldoen;
3. te bepalen dat de dochter aan de zoon een dwangsom van € 500,- verschuldigd is voor elke dag dat zij in gebreke blijft om het onder 2. gevorderde te voldoen, te rekenen vanaf de derde dag na betekening van het vonnis.
5. In het tussenarrest van 21 januari 2014 heeft het hof reeds geoordeeld dat de zoon door de vader tot erfgenaam is benoemd maar dat de omvang van zijn erfdeel is beperkt tot het breukdeel van zijn legitieme portie. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, is de zoon erfgenaam en is zijn erfdeel beperkt tot 1/3 gedeelte van de nalatenschap. De zoon heeft als erfgenaam recht op goederen in natura en heeft, evenals de dochter, mogelijk een vordering op de nalatenschap van zijn vader uit hoofde van de door zijn moeder gemaakte ouderlijke boedelverdeling.
6. Het hof heeft (een deel van) de grieven van de zoon aldus verstaan, dat de zoon zijn 1/3 erfdeel wenst te ontvangen als erfgenaam en dat hij voor zover hij daarbij tekort komt op zijn legitieme portie hij een aanvullend beroep doet op zijn legitieme.
7. De legitieme portie van de zoon dient te worden bepaald aan de hand van artikel 4:968 BW (oud). De activa van de nalatenschap moeten derhalve eerst worden vermeerderd met eventuele giften die de vader tijdens zijn leven heeft gedaan. Het saldo daarvan wordt dan verminderd met de passiva van de nalatenschap. Dit saldo wordt vervolgens vermeerderd met de giften gedaan door de vader tijdens zijn leven. Een derde deel van de uitkomst van die berekening wordt tenslotte verminderd met hetgeen de zoon – zelfs met vrijstelling van inbreng – reeds van de vader heeft ontvangen. Wat resteert is de omvang van de legitieme portie van de zoon.
Boedelbeschrijving en berekening legitimaire massa
8. Uit de voorgaande overweging volgt dat er, nu zulks nog niet is gebeurd, een boedelbeschrijving moet komen en een berekening van de legitimaire massa.
9. Aangezien in de procesdossiers diverse gegevens ontbraken om voornoemde beschrijving en berekening te kunnen maken, heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Partijen zijn echter niet in staat gebleken alsnog tot een regeling te komen.
10. Het hof heeft vervolgens, met instemming van partijen, bij eerdergenoemd tussenarrest van 10 februari 2015 notaris mr. J.M.C. Heemskerk benoemd tot deskundige.
11. De deskundige is door het hof verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
- wat is de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater op 12 november 2002; de deskundige wordt verzocht die vraag te beantwoorden door middel van een notariële boedelbeschrijving;
- wat is de huidige omvang en samenstelling van de gemeenschap van nalatenschap, welke nalatenschapsgoederen zijn vervreemd door de dochter tegen welke waarde en welke goederen zijn nog onverdeeld;
- hoeveel bedraagt de voor de berekening van de legitieme portie van de zoon in aanmerking te nemen legitimaire massa met inachtneming van hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 21 januari 2014 heeft overwogen;
- welke geschilpunten houden partijen nog verdeeld;
- welke verdeling zou u voorstellen (gemotiveerd verdelingsvoorstel);
- heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van de verdelingsgeschillen en de berekening van de legitieme portie van belang zijn.
12. In voornoemd arrest is bepaald dat ieder van partijen binnen veertien dagen na het te wijzen arrest een voorschot van € 5.000,- (inclusief omzetbelasting) dient te deponeren en dat de deskundige met zijn onderzoek zal aanvangen nadat de griffier van het hof hem heeft bevestigd dat voormelde voorschotten zijn voldaan.
13. Vast staat dat de zoon voornoemd voorschot van € 5.000,- heeft voldaan en dat de dochter haar voorschot niet heeft voldaan. De deskundige is dan ook niet aangevangen met het onderzoek.
14. Het hof constateert dat de dochter het onmogelijk maakt om de omvang en samenstelling van de nalatenschap van de vader vast te stellen evenals de omvang van de legitimaire massa en aldus tot een afwikkeling van het geschil te komen. De dochter is in de gelegenheid gesteld om onder leiding van een deskundige mee te werken aan het opstellen van een boedelbeschrijving en tot een verdeling en vaststelling van de aanvullende legitimaire vordering van de zoon te geraken. Zij heeft echter zonder opgaaf van reden het voorschot van de deskundige niet betaald en ook niet op een andere wijze haar medewerking verleend. Ook heeft zij niet alsnog langs andere weg stukken in het geding gebracht aan de hand waarvan een boedelbeschrijving zou kunnen worden opgesteld dan wel de legitimaire massa kan worden berekend. Bovendien heeft haar advocaat zich per 9 juni 2015 onttrokken en heeft de dochter niet voorzien in een opvolging van haar procesvertegenwoordiger. Gezien deze tegenwerkende houding van de dochter zal het hof in het onderhavige geschil de conclusie trekken die het hof gerade voorkomt.
15. Het hof zal derhalve, overeenkomstig de vordering van de zoon in hoger beroep, de primaire vorderingen zoals gedaan door de zoon in eerste aanleg toewijzen. Het hof zal daarbij bepalen dat schenkingen moeten worden ingebracht voor zover deze niet zijn vrijgesteld van inbreng. Daarnaast moeten voor de berekening van de legitieme portie giften in aanmerking worden genomen op de voet van artikel 4:968 e.v. BW (oud).
16. Mede bezien de proceshouding van de vrouw en de wijze waarop zij na de comparitie van partijen in appel iedere vorm van medewerking om tot een afwikkeling van het geschil te komen achterwege heeft gelaten, acht het hof een dwangsom zoals door de zoon gevorderd passend. Het hof zal deze dwangsom maximeren op een bedrag van € 500.000,-.
Incidentele appel van de dochter/beneficiaire aanvaarding
17. In haar eerste incidentele grief stelt de dochter dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de nalatenschap van de vader zuiver heeft aanvaard en dat voorbijgegaan moet worden aan haar beneficiaire aanvaarding bij akte van 23 juni 2008. Zij voert daartoe, kort weergegeven, aan dat zij geen daden van zuivere aanvaarding heeft verricht.
18. Het hof oordeelt als volgt. In de toelichting op haar grief heeft de dochter zelf aangevoerd dat zij de aangifte voor het recht van successie heeft gedaan – deze heeft zij gedaan in haar hoedanigheid van erfgenaam - en de wat zij noemt dagelijkse zaken met betrekking tot de nalatenschap heeft verricht. Daaruit moet worden geconcludeerd dat zij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als erfgenaam heeft gedragen zoals bedoeld in artikel 1072 e.v. BW (oud) zodat een nadien afgelegde verklaring dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard geen betekenis meer heeft.
Overige incidentele grieven van de dochter
19. Het incidentele appel van de dochter behoeft, gelet op al hetgeen hiervoor reeds is overwogen, voor het overige geen nadere bespreking meer.
Door man betaalde voorschot deskundige
20. Het hof zal bepalen dat de griffier van dit hof zal zorgdragen voor terugstorten van het door de zoon voldane voorschot van € 5.000,-.
21. In de proceshouding van de dochter in hoger beroep ziet het hof reden om de dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure. Voor de proceskosten in eerste aanleg ziet het hof geen aanleiding deze niet te compenseren. De vordering van de zoon wordt in zoverre afgewezen.
22. De zoon heeft nog gegriefd dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de door hem gevorderde kosten van door hem gelegd beslag. Deze grief treft doel, nu de zoon terecht zich heeft beroepen op zijn erfrechtelijke bevoegdheden en partijen daarover van mening bleven verschillen. De zoon vordert, onder verwijzing naar de door hem bij zijn memorie van grieven overgelegde productie VII, een bedrag van € 429,30. Nu de dochter dit bedrag als zodanig niet heeft betwist, zal het hof de dochter veroordelen dit bedrag aan de zoon te voldoen.