ECLI:NL:HR:2017:524

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
15/05931
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de duur van de proeftijd in verband met misdrijven tegen de onaantastbaarheid van het lichaam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor het in bezit hebben van kinderporno en dierenporno. De centrale vraag in deze procedure was of de maximale duur van de proeftijd drie jaren bedraagt, zoals het Hof had geoordeeld, of dat er aanleiding was om deze te verlengen tot tien jaren op basis van artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zou begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat de bewezenverklaring van de kinderporno geen gedragingen bevatte die onmiskenbaar gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Ook de klacht dat het Hof het bezit van dierenporno in zijn oordeel had moeten betrekken, werd verworpen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

28 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/05931
AKA/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 december 2015, nummer 22/001610-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak de maximale duur van de proeftijd drie jaren bedraagt.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 27 augustus 2002 t/m 3 juli 2013 te Leidschendam en Gouda 17 afbeeldingen (te weten 10 films en 7 foto's) en gegevensdragers (te weten Laptops en Media Centres en CD's en DVD's en HD's en HDD's en personal computers bevattende die afbeeldingen, (in de periode van 27 augustus 2002 t/m 30 september 2002) in voorraad heeft gehad en (in de periode van 1 oktober 2002 t/m 3 juli 2013) in bezit heeft gehad en (in de periode van 1 januari 2010 t/m 3 juli 2013) heeft verworven en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar en/of (in de periode van 27 augustus 2002 t/m 30 september 2002) de leeftijd van 16 jaar, nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, te weten:
(...)
2. hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 3 juli 2013 te Leidschendam, 4 afbeeldingen (te weten 2 foto's en 2 films), en gegevensdragers (te weten CD/DVD's en externe HDD's en/of Media Centre en/of HD Wester Digital Zwart) bevattende afbeeldingen (te weten foto's en films), in bezit gehad terwijl op die afbeeldingen en films ontuchtige handelingen zichtbaar zijn, waarbij telkens mens en dier waren betrokken, te weten:
(...)
van welke misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"1. een afbeelding en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in voorraad hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt,
en
een afbeelding en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt,
en
een afbeelding en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
2. een afbeelding en een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt."
2.3.1.
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissingen:
"Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 238 (tweehonderdachtendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering, van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt, als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op nader te bepalen dagen en tijdstippen te melden bij de Stichting Reclassering Nederland aan de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen door middel van de training seksuele daders.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd een geldbedrag van (in totaal) € 7.500,00 zal storten op rekeningnummer NL30INGB0000003166 ten name van Defence for Children International Nederland te Leiden en dat hij op eerste verzoek het/de bewijsstuk(ken) van die storting(en) zal doen toekomen aan Reclassering Nederland, unit Zuid-West, en/of aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag.
Geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof - in lijn met het arrest van het gerechtshof Arnhem van 27 maart 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:2865) - van oordeel dat de maximale proeftijd (voor de feiten gepleegd na 1 april 2012) drie jaren bedraagt nu er geen sprake is van de in artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde uitzondering."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Art. 14b, tweede lid, Sr, zoals dat gold tot 1 februari 2006:
"De proeftijd bedraagt in de gevallen bedoeld in artikel 14c, eerste lid, en tweede lid, onder 3° en 4°, ten hoogste twee jaren en in de overige gevallen ten hoogste drie jaren."
Met ingang van 1 februari 2006 is aan art. 14b, tweede lid, Sr een tweede volzin toegevoegd, luidende:
"De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
Art. 14b, tweede lid, Sr, zoals dat geldt vanaf 1 april 2012:
"De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
Art. 14b, derde lid, Sr, zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2012:
"De proeftijd kan eveneens ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt. Onder het benadelen van de gezondheid of het welzijn van een dier wordt voor de toepassing van dit artikel begrepen het misdrijf, bedoeld in de artikelen 254 en 254a."
2.5.1.
Niet in geding is dat de sinds 1 februari 2006 krachtens art. 14b, tweede lid, Sr geldende mogelijkheid om, indien de in dat artikellid genoemde voorwaarde is vervuld, een proeftijd van ten hoogste tien jaren vast te stellen, bestond met betrekking tot het door het Hof als volgt gekwalificeerde feit: "een afbeelding en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt", gepleegd in de periode 1 januari 2010 tot en met 3 juli 2013.
2.5.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat in dit verband niet is voldaan aan de in art. 14b, tweede lid, Sr genoemde voorwaarde dat "er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen".
2.5.3.
Dat oordeel getuigt, mede in het licht van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven wetsgeschiedenis, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat - anders dan het middel betoogt - de bewezenverklaring onder 1 geen gedragingen bevat die onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van art. 14b, tweede lid, Sr, terwijl de misdrijven waaronder het onder 1 bewezenverklaarde is gekwalificeerd - kort gezegd: het verwerven en zich toegang verschaffen tot, alsmede het in bezit en voorraad hebben van, kinderporno - ook niet zonder meer kunnen worden gekarakteriseerd als misdrijven die dergelijke gedragingen omvatten.
2.6.
Ook voor zover het middel de klacht bevat dat het
Hof - gelet op het onder 2 bewezenverklaarde bezit van zogenoemde dierenporno - bij zijn oordeel art. 14b, derde lid, Sr had "dienen te betrekken" en daarvan "rekenschap te geven", faalt het, reeds omdat een dergelijke verplichting geen steun vindt in het recht.
2.7.
Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 maart 2017.